JE, (gemeenz.) pers. voornw. gij, u; ga je weg ?;
— als stopwoord : het is je wat te zeggen; 't is om je een ongeluk te lachen;
— heb je ooit van je leven !
ook bez. voornw. uw: is dit je boek ?;
— (gemeenz.) dat is je tabak, de beste die je krijgen kunt, die je bepaald nemen moet.