Gepubliceerd op 06-09-2018

Geweld

betekenis & definitie

GEWELD, o. macht: ik was in zijn geweld:

kracht: hij zocht de stad met geweld van wapenen te hernemen;
groote hoeveelheid wat heeft die koe een geweld van vet af gelegd, buiten gewoon veel vet opgeleverd;
— van geweld, geweldig, krachtig, zeer groot: dat was een buitenkansje van geweld;
—, (-en), (dicht.) strijdkracht, krijgsmacht: ook Egmond levert zijn geweld en 't zijn in den krijg vergrijsde helden;
— hevigheid, onstuimigheid: alles werd door het geweld van den stroom, meegesleurd; hij rukte met geweld de deur open; hij wilde met alle geweld naar huis, volstrekt, per se;
— sterk gedruisch, leven, drukte het was een geweld, dat hooren en zien je verging; een donderend geweld|, maak niet zoo’n geweld;
— geweld over iets maken, er veel beweging, drukte over maken;
— onrechtmatig gebruik van macht, onrecht, gewelddadigheid geweld plegen; geweld gebruiken; zijne toevlucht nemen tot geweld; iemand geweld doen (of aandoen), gewelddadig tegen iem. handelen;
— een meisje geweld aandoen. haar verkrachten;
— zich zelven geweld aandoen, met kracht van geest zich tot iets dwingen, zich beheerschen, zijne driften beteugelen;
— zijn geweten, zijne overtuiging geweld aandoen, in strijd daarmee handelen;
— woorden geweld aandoen, er een gewrongen uitleg aan geven;
— voor {het) geweld zwichten, voor overmacht trekken; met, door geweld, door gewelddadige middelen of door dwang met geweld verschafte hij zich toegang;
— niet door geweld, maar door list zocht hij zijn doel te bereiken; de opstand werd met geweld onderdrukt;
— (ook) zachte aandrang ik trachtte hem met zacht geweld daartoe te overreden;
— (bij persoonsverbeelding) de dwingelandij: het geweld dienen, gewelddadig handelen;
— (rechts.) wederrechtelijke handeling tegen personen of goederen , daad van geweld diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen.