Wat is de betekenis van gericht?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

gericht

gericht - Zelfstandignaamwoord 1. (juridisch) (formeel) gerecht, rechtbank, de rechter gericht - Bijvoeglijk naamwoord 1. een bepaald doel hebbend Door de gerichte actie van de politie werden veel dronken autobestuurders van de weg gehaald. gericht - Deelwoord...

2024-04-26
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

gericht

(bn) kort, meest direct BM, EK.

2024-04-26
Jodendom van A tot Z

Prof.dr. Pieter W. van der Horst (2006)

Gericht

Zie Oordeel.

2024-04-26
Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gericht

Gerecht, rechterlijke instelling. De term werd vrij algemeen gebruikt. Zo waren er het gericht van Selwerd en Sappemeer, waarmee de jurisdictie over het betreffende gebied aangegeven werd, maar ook het volle gericht en het nedergericht in de stad Groningen, waarmee de verschillende rechterlijke colleges werden aangeduid. In deze laatste betekenis o...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Gericht

s.n., (ge)rjocht (it).

2024-04-26
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gericht

gerecht, maal; gerecht, rechtbank; Gericht halten über einen, recht spreken over iem.; mit einem furchtbar ins Gericht gehen, iemand vreselijk onder handen nemen; zu Gericht sitzen, de vierschaar spannen.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

gericht

o. (1 Bijb. rechtshandel; 2 gerecht in bet 2; rechtsprekend lichaam, vero.): 1. met iem. in het gericht gaan; het jongste of laatste gericht, laatste oordeel; 2 zie gerecht 1 1 2.

2024-04-26
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gericht

Gericht - Goddelijk, ➝ Oordeel.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

gericht

(gə'richt) I. o. (-en) [gerecht] 1. Veroud. a. Eig. oordeel, vonnis : het laatste -; godsgericht, b. Metn. [gevolg van a] plaag, bezoeking, straf : het vertoont zich in ‘t verschiet. 2. Tgw. rechtshandel : met iemand in het gaan, komen, treden. II. bn. 1. verl. deelw. van richten. 2, Inz. tot bepaalde personen of groepen gericht: -...