Gepubliceerd op 02-09-2018

Gebruiken

betekenis & definitie

GEBRUIKEN, (gebruikte, heeft gebruikt), zich bedienen van, gebruik maken van een stok, een stuk papier gebruiken; een kussen, een leuningstoel gebruiken; een regenscherm, een mantel gebruiken voor den regen; neem dit maar van me aan, als ge het gebruiken kunt, er mede gediend zijt;

— de koopman vroeg ons herhaaldelijk of we niets konden gebruiken, niets noodig hadden;
— iets best (opperbest) kunnen gebruiken, er zeer veel aan hebben voor de kinderen kan zij alles best gebruiken;
— (van werktuigen) er mede verrichten, waartoe zij bestemd of dienstig zijn hamer en nijptang gebruiken; vork en mes gebruiken; de agenten moesten de wapenen gebruiken om de zaal te doen ontruimen;
— een werktuig weten te gebruiken, er zich goed van kunnen bedienen, het weten te hanteeren;
— zijne pen weten te gebruiken, met de pen weten om te gaan, een goeden stijl of schrijftrant hebben;
— hij weet zijne handen te gebruiken, zich goed van zijne handen te bedienen, zijne handen flink uit de mouw te steken, ze te reppen;
— zijne tong weten te gebruiken, zijne tong tot zijn dienst hebben, goed ter taal zijn;
— zijne oogen gebruiken, goed rondkijken om alles op te nemen;
— zijne eigen oogen gebruiken, uit eigen oogen zien, met zijn eigen oordeel te rade gaan;
— zich van iets bedienen om er wat van te maken of er mede toe te bereiden drie M. laken voor eene jas gebruiken: olie in de lamp gebruiken; wat gebruikt die meid een turven !;
— vleesch gebruiken, eten;
— veel koffie gebruiken, drinken;
— kinine gebruiken, innemen;
— wilt ge ook iets gebruiken ? het een of ander nuttigen, inz. als verversching;
— een maal (het ontbijt, middagmaal, avondmaal enz.) gebruiken, het nuttigen;
— het Avondmaal gebruiken, aan het heilige Avondmaal deelnemen;
— de baden gebruiken, eene badkuur ondergaan;
— een geneesmiddel inwendig of uitwendig gebruiken;
— geld gebruiken, het besteden, uitgeven;
— veel geld in den handel gebruiken, in het groot inkoopen;
— een pakhuis gebruiken, zich er van bedienen; een schuur, zolder, vliering enz. gebruiken; eene gang gebruiken;
— iemands diensten, iemands hulp gebruiken, zich er van bedienen;
— raadplegen een woordenboek, een atlas gebruiken; welke bronnen hebt gij bij de samenstelling van uw werk gebruikt ?;
— zijn verstand gebruiken, behoorlijk nadenken;
— rede gebruiken, naar rede willen luisteren, redelijk zijn;
— iets als middel gebruiken tot zeker doel, het daartoe aanwenden;
— geweld gebruiken, tot geweld zijne toevlucht nemen, om iem. tot iets te dwingen of om zijn voornemen in spijt van iemands tegenstand te volvoeren;
— list (bedrog) gebruiken, listige (bedrieglijke) middelen bezigen;
— (macht, gezag, rechten, invloed enz.) tot bereiking van zeker oogmerk aanwenden; bij de rechtspraak toepassen, rechtspreken volgens zeker recht: in kerkelijke zaken gebruikt men er nog het canonieke recht; hoe lang zal men ten onzent nog het Fransche recht gebruiken ?;
— geduld, lankmoedigheid of lijdzaamheid gebruiken, geduld, lankmoedigheid of lijdzaamheid aan den dag leggen of betoonen;
— men moet geduld gebruiken in tegenspoed;
— gestrengheid gebruiken, met gestrengheid te werk gaan;
— (van gunstige gelegenheden, omstandigheden, toestanden enz.) ze zich ten nutte maken, er partij van trekken zijn tijd goed, kwalijk, slecht gebruiken, aanwenden, besteden;
— hij heeft zijne vacantie goed gebruikt, en is nu klaar voor zijn examen;
— (woorden, namen, uitdrukkingen, zegswijzen enz.) er zich van bedienen, ze bezigen;
— weinig, veel woorden gebruiken, karig, mild zijn met zijne woorden, of wel, kort, lang over iets spreken of schrijven hij gebruikte weinig woorden, wist het kort en bondig te zeggen;
— iemands woorden gebruiken, zich met iemands woorden uitdrukken, iemands woorden tot de zijne maken;
— iemands naam gebruiken, als aanbeveling bij anderen, om ergens toegelaten te worden;
— Gods naam ijdellijk gebruiken, Gods naam lichtvaardig en zonder eenig doel aanroepen, dien misbruiken;
— (van redenen, bewijsgronden, voorbeelden, spreekwoorden, gelijkenissen enz.), er zich van bedienen, ze bijbrengen of aanvoeren;
— (van personen) een dokter, een kapper gebruikeny van hunne diensten gebruik maken;
— iem. weten te gebruiken, van zijne bekwaamheid, macht of invloed partij weten te trekken; (ook) weten welke arbeid voor hem de geschiktste is;
— zich laten gebruiken, zijne diensten ten beste geven; meest in verachtelijken zin, zich tot lijdzaam werktuig in de hand van anderen stellen;
— zich tot alles laten gebruiken, zich tot allerlei lage en vernederende diensten leenen;
— hengsten, stieren of andere mannetjesdieren gebruiken, ze tot de voorteeling doen dienen, ze doen dekken, springen enz.;
— een meisje, eene vrouw enz. gebruiken, er zich van bedienen, t. w. tot den bijslaap, thans alleen in verachtelijken zin gezegd.