Gepubliceerd op 24-02-2020

Kussen

betekenis & definitie

KUSSEN (kuste, heeft gekust), kussen geven, zoenen iem., elkander kussen; iem. de wang kussen; iem. de hand, de voeten kussen, als teeken van onderdanigheid of met nog grooter nederigheid; (fig.) de roede kussen, uit besef van het heilzame der straf of kastijding zich zonder morren er aan onderwerpen

— (Zuidn.) zijn hand kussen, tevreden zijn: is hij maar met 10 fr. beboet ? hij mag zijne hand kussen;
— (dicht.) de avondwind kuste de bloemen;
— iem. goedendag, vaarwel kussen, al kussende, met een kus het toewenschen, KUSSING, v. liet kussen, gekus.