Gepubliceerd op 01-09-2018

Bedienen

betekenis & definitie

BEDIENEN, (bediende, heeft bediend), iem. dienen, helpen, gerieven iem. naar zijn staat bedienen, iem. alle zorg bewijzen die hem toekomt;

— iem. op zijne wenken bedienen, hem op het minste verzoek zeer vlug helpen aan wat hij verlangt;
— hij laat zich bedienen, men moet hem alles aangeven;
— iem. helpen als geneesheer, advocaat en procureur;
—die koopman bedient onze geheele familie levert aan onze familie;
— die schoenmaker bedient ons vlug, werkt vlug voor ons;
— de klanten bedienen, in een winkel of koffiehuis;
— aan tafel bedienen, ronddienen;
— mag ik u bedienen voorzien van spijzen, dranken, ververschingen;
— zich aan tafel bedienen, van de aanwezige spijzen een deel gebruiken;
— bedien je zelf maar, tast maar flink toe;
— zich van iem. bedienen tot, iem. voor iets gebruiken;
— zich van de gelegenheid bedienen, haar aangrijpen, gebruik ervan maken;
— hij bediende zich van leugens, hij zocht met leugens zich eruit te helpen;
— (R.-K.) hij is ten volle bediend (in Zuidn. berecht), hij heeft het H. Oliesel en de H. Communie ontvangen;
— een stervende bedienen, de laatste sacramenten toedienen;
— een ambt bedienen, zich nauwkeurig van alle plichten daaromtrent kwijten;
— het recht bedienen, recht spreken;
— het Evangelie bedienen, prediken;
— (R.-K.) het autaar bedienen, term voor al de functiën van den priester; -
— de mis bedienen, (van den acoliet gezegd) den priester de benoodigdheden voor den H. Dienst toereiken;
— het geschut bedienen, behandelen, inz. laden en vuren; eene spuit bedienen.