Definities van Groot woordenboek der Nederlandsche taal in de Ensie N
- N
- Na
- Na vertelling
- Na verven
- Na vlechten
- Na vrucht
- Na-avond
- Naäapster
- Naad
- Naadbedekking
- Naadhaak
- Naadloos
- Naadpresennings
- Naaf
- Naafband
- Naaiband
- Naaibank
- Naaien
- Naaigaren
- Naaischroef
- Naaisel
- Naaister
- Naaisterswerk
- Naaitafel
- Naakt (1)
- Naakt (2)
- Naaktbloeier
- Naaktheid
- Naaktloopers
- Naaktzadigen
- Naald
- Naaldaar
- Naaldboom
- Naaldekop
- Naaldenboekje
- Naaldendoos
- Naaldenkervel
- Naaldenkoker
- Naaldenwerken
- Naaldenwinkel
- Naaldeprik
- Naalderts
- Naaldscherp
- Naaldswijze
- Naaldvisch
- Naam
- Naamboek
- Naambord
- Naamhaft
- Naamijzer
- Naamkaartje
- Naamkoning
- Naamletter
- Naamloos
- Naamplaat
- Naamsverandering
- Naamsverwarring
- Naamswijze
- Naamval
- Naamvalsbetrekking
- Naamwisseling
- Naäpen
- Naäper
- Naar (1)
- Naar (2)
- Naardien
- Naären
- Naargeestig
- Naarheid
- Naarmate
- Naaroog
- Naars
- Naarstig
- Naast (1)
- Naast (2)
- Naastbestaande
- Naaste
- Naasten
- Naastenliefde
- Naastgelegen
- Naastingrecht
- Naastkomend
- Nababbelaar
- Nababbelen
- Nabaffen
- Nabaker
- Nabakken
- Nabal
- Nabassen
- Nabauwen
- Nabericht
- Naberouw
- Nabestaande
- Nabestellen
- Nabetalen
- Nabetrachting
- Nabeurs
- Nabiecht
- Nabij
- Nabijgelegen
