DUIN, v. (-en), (
— o. als verzamelende stofnaam), heuvels van fijn zand, door den wind samengestoven langs de zee de duinen zijn hier zeer hoog en breed; de konijnen schuilen in het duin; (gew.) (land)duinen, zandstuivingen;
— (plantk.) helmplant (ammophila); (gew.) duin snijden, helm snijden.