Gepubliceerd op 12-09-2018

Hoog

betekenis & definitie

HOOG, bn. bw. (-er, -st). ver opwaarts reikende, verheven (het tegenovergestelde van laag): een hooge berg; hooge boomen; een hooge toren; een huis met hooge vertrekken; een hoog gevaarte; een stapel van drie voet hoog;

— eene slagorde van vijf man hoog, van vijf gelederen; geweer hoog!, zeker militair commando;
— hoog wappert de driekleur, van eene hooge plaats; de hooge hemel; uit den hooge, van den hemel;
— eene hooge zee, die door den wind is opgezweept;
— het water staat hoog, het is hoog water, het peil is boven het gewone gerezen; (scherts.) het is bij haar hoog water, zij is op het punt van te gaan schreien, (ook) zij moet noodig urineeren;
— dat land ligt hoog, steekt boven het omringende land uit; een hooge akker; hooge en lage venen;
— ook in tal van plaatsnamen, als: Hoog-Blokland, Hoogeveen, Hoogland, Hoogmade, Hoogstade, Hoogwoud, enz.;
— wij zitten hier hoog en droog, (eig. wij hebben voor geene overstrooming te vreezen) we zijn hier veilig;
— het huis staat hoog uit den grond, rust op pilaren die een eind boven liet maaiveld uitsteken;
— (Zuidn.) op het hoogste wonen, op de bovenste verdieping;
— (ook van de geographische ligging van eene plaats, naar de voorstelling op kaarten enz., waar het N. boven ligt): het hooge Noorden;
— de wind is hoog zuiden, zoo zuidelijk mogelijk:
— de wind is hoog, is aan den hoogen kant, is Noord, Noordoost of Noordwest;
— hoog in, aan den wind loopen, varen met gespannen zeilen;
— de zon staat reeds hoog aan den hemel (of het is hoog dag), de zon is reeds lang op;
— het is hoog tijd, meer dan tijd;
— de hooge maanden, die waarin de zwangerschap ver gevorderd is;
— een hoogen ouderdom bereiken, op hoogen leeftijd sterven, zeer oud worden:
— de thermometer staat hoog, een hooge thermometerstand, als het kwik hoog gerezen is;
— hooge koorts hebben, hevige koorts hebben, koorts waarbij de koorts-thermometer hoog rijst;
— eene stoommachine van hooge drukking, waarvan de drukking die van vier atmosferen overtreft;
— (van den lichaamsgroei) iem. van eene hooge gestalte, een lang. rijzig persoon;
— (van lichaamsdeelen) een hoog voorhoofd; een hooge rug, een bochel; zij is wat hoog in de schouders, hare schouders staan te veel naar boven;
— (fig.) het hoofd (of hart) hoog dragen, fier, trotsch zijn;
— hij ging er op hooge pooten (of beenen) heen, in volle verontwaardiging, met het plan eens flink de waarheid te zeggen;
— dat paard is hoog op de beenen, heeft lange pooten;
— (fig.) het ligt hem hoog, het gaat hem zeer ter harte;
— het zit hem hoog, hij kan het niet verkroppen, is er zeer verbitterd over;
— iets hoog opnemen, het zeer kwalijk nemen;
— hoog met iem. (weg)loopen, hem vereeren, op handen dragen;
— de kunst hoog houden, in eere houden;
— de verwachting hoog spannen, veel verwachting van iets hebben;
— zijne eischen hoog stellen, veeleischend zijn;
— hoog staan, een edel, nobel mensch zijn; (ook) uitmunten in eenige kunst; hoog aangeschreven staan, gunstig bekend staan, een goeden naam hebben:
— in hooge achting staan, algemeen geacht worden, zeer gewaardeerd worden;
— niet hoog tegen iem. opkijken, niet veel verwachting van hem hebben;
— hooge gedachten van iem. hebben, zeer gunstig over hem denken;
— een hoogen dunk van zichzelven hebben, een overdreven gevoel van eigenwaarde hebben;
— hij is hoog in zijn wapen, (Zuidn.) hij heeft het hoog op, hij is trotsch;
— niet hoog vliegen, laag bij den grond blijven, inz. van iem. wiens kennis niet ver reikt;
— hij timmert niet hoog, hij heeft weinig verstand;
— het gaat mij te hoog, het gaat boven mijne bevatting, ik kan er niet bij, kan het niet volgen;
— de twist rees hoog, werd hevig;
— hooge woorden met iem. hebben, hoogloopende ruzie;
— het hoogste woord voeren, een groot woord hebben, voortdurend praten;
— het hooge woord moest er uit, het woord waarop het aankwam, de bekentenis;
— hoog spreken, gemaakt spreken;
— (muz.) de hooge tonen, die tonen, welke de meeste geluidstrillingen maken in de seconde;
— eene hooge stem, zangstem die hooge tonen kan grijpen, (ook) eene pieperige, schelle stem;
— die viool is te hoog gestemd, hooger dan de juiste toonhoogte;
— hooge deunen zingen, luid en aanhoudend zingen;
— op hoogen toon iets eischen, op aanmatigenden, trotschen, bevelenden toon;
— hooge kleuren, donkere, harde kleuren (vgl. hooggeel, hoogrood);
— zij had eene hooge kleur, zij zag rood (van de warmte, van hartstocht, van inspanning enz.);
— (van graad) groot, hevig, zwaar enz.: hij werd veroordeeld tot de hoogste straf; het heeft hooge waarde; eene hooge som; het perceel werd hoog ingezet, de verkooper begon met er eene hooge som voor te bieden; een hoog bod; hij vraagt er een hoogen prijs voor; hoe hoog is dat huis getaxeerd?; hij behoort tot de hoogst aangeslagenen in de provincie, tot hen die de meeste belasting betalen;
— de aandeelen, de fondsen staan hoog, zijn voor een hoogen prijs genoteerd; hooge cijfers; hooge kaarten, azen, heeren, enz.;
— een hoog spel, (b. v. bij het kaartsp.) waarbij men iets belangrijks annonceert; hoog spel spelen, (fig.) iets gewaagds ondernemen;-hoogst, ten zeerste, uitermate: gij zijt hoogst welkom; hij was hoogst verbaasd;
— ten hoogste (of op zijn hoogst), in het uiterste geval, op zijn meest: het kan u ten hoogste een rijksdaalder kosten;
— uitstekende (in rang, macht enz.): hij is van hooge geboorte, van aanzienlijke afkomst;
— de hoogere standen, de aanzienlijken (in tegenst. met het volk); eene hooge waardigheid;
— hij heeft eene hooge betrekking;
— de hooge oomes, hooggeplaatste personen;
— hij was gezien bij hoog en laag, bij aanzienlijken en geringen, bij iedereen;
— de hooge adel, de hooge geestelijkheid, de aanzienlijksten onder de edelen en geestelijken;
— hooge gasten, aanzienlijke gasten;
— de Hooge Raad, het opperste gerechtshof, het hof van cassatie;
— de Hooge Raad van Adel, die over zaken betreffende den Nederl. adel wordt gehoord;
— eene hoogere macht, eene macht die boven ons gesteld is;
— van hooger hand, zie HAND;
— op hoog bevel (verzoek enz.). op last (verzoek enz.) van den vorst;
— eene hooge eer; eene hooge onderscheiding;
— het hoogste goed, de hemelsche zaligheid;
— een hooge feestdag, een belangrijk kerkelijk feest, b. v. Paschen en Pinksteren;
— een hooqe dienst, plechtige lijkdienst of uitvaart;
— de hooge rechtspraak, (hist.) die de doodstraf kan uitspreken (in tegenst. met de lage rechtspraak, die alleen kleinere misdrijven en civiele zaken berecht);
— hooger onderwijs, universitair onderwijs; eene hoogere burgerschool; hoogere wiskunde, enz.;
— dat is hooge kunst, kan niet door ieder gewaardeerd worden; hoog goud, goud van uitstekende qualiteit, dukatengoud;

—, o. het hoog, gebied van hooge drukking;
— eere zij God in den hoogen, in den hoogen hemel;
— slaat uw oogen naar den hoogen, ten hemel:
— (gemeenz.) ‘t is een hooge, een hooggeplaatst persoon, inz. een hoofdofficier.