Gepubliceerd op 02-09-2018

Fijn

betekenis & definitie

FIJN, bn. bw. (-er, -st), niet grof fijn zand, fijne keien;

klein fijn schrift;
— eene fijne pen, pen voor klein schrift;
dit is met eene fijne pen beschreven, zeer nauwkeurig, op eene voortreffelijke wijze;
— op de fijne puntjes letten, nauwlettend toezien;
— de fijne puntjes zijn er bij hem af, de bijzonderheden weet hij niet meer, zijne kennis vervaagt;
— afgewerkt, voortreffelijk fijn laken, linnen; eene fijne teekening, schilderij;
— keurig, schoon eene fijne taille, een fijn figuur;
— goed in orde, in de puntjes; eene fijne kleeding, een fijn toilet, er fijn uitzien;
— kostelijk, lekker van smaak; fijne wijn, fijne groenten en vleeschspijzen; eene fijne flesch (wijn);
— zuiver, onvermengd fijn goud, zilver, metaal;
— fijn staal, met zorg gegoten voor instrumenten;
— zooveel deelen fijn, van het zuivere metaal;
— voortreffelijk, volmaakt, net: een fijn gedrag, fijne woorden;
— welgemaakt, van aanzienlijken stand; een fijn heer, eene fijne dame, (ook iron.) op vier gedrag veel aan te merken valt; het is hier een fijne boel, zie BOEL;
zacht, liefelijk fijne tonen; eene fijn getinte schilderij;
juist gevoelend, ontvankelijk een fijn gemoed, karakter;
— een fijn leven leiden, waarop niets aan te merken valt (ook iron.);
— vroom, godvruchtig, orthodox zij zijn fijn (ook wel ragfijn): een fijne dominee, predikant der Christelijk Gereformeerden:
— uiterlijk godsdienstig: een fijne kwezel, eene fijne zus; den fijne uithangen, uitwendig zeer vroom zijn;
— geoefend, zeer nauwkeurig een fijn penseel. eene fijne pen, fijne ooren, eene kwestie fijn uit elkander zetten;
— scherpzinnig dat is eene fijne onderscheiding; een fijn verstand;
— scherp, nijpend :
het is fijn koud;
— een fijn kindje, dat er zwakjes uitziet;
— het fijne van de zaak, de ware toedracht, (ook) de bijzonderheden;
— (bij het quadrillespelen) de kleur die bovengekeerd is: de fijnen troef maken, het was in de fijnen;
— fijn dat is fijn heerlijk, prettig, aangenaam.

< >