DROGE, o. droge plek of plaats;
— op het droge zitten of verzeild zijn, op eene zandbank zitten; (fig.) in een toestand gekomen zijn, waar men zich niet meer uit kan redden (vooral scherts.);
— ‘t is een visch op het droge, hij weet niet wat te beginnen;
— zijne schaapjes op het droge hebben, genoeg geld verdiend hebben om rustig te kunnen leven, binnen zijn.