Gepubliceerd op 01-09-2018

Bril

betekenis & definitie

BRIL m. (-len), werktuig bestaande uit twee meestal in metaal gevatte lensglazen die men voor de oogen plaatst, als men slecht van gezicht is;

— een gouden, zilveren bril, bril in goud, zilver gemonteerd; een blauwe, groene, zwarte bril, met aldus gekleurde, meestal ongeslepen glazen, om voor zieke of zwakke oogen het schelle zonlicht te temperen;
— gewapend met een bril; die 6O-jarige kan nog lezen zonder bril;
— (fig.) iem. brillen verkoopen, hem foppen, beetnemen;
— door den bril van een ander zien, op een ander afgaan, diens meening blind vertrouwen;
— elk ziet door zijn eigen bril, elk ziet het op eene bijzondere wijze;
— iets door een gekleurden bril zien, niet onbevooroordeeld zijn;
— hij heeft zijn bril op, hij let niet scherp op, ziet niet nauwkeurig;
— (schertsend) hij zet er den lakenschen bril bij op, kijkt bijzonder scherp toe;
— hij heeft wel een bril noodig, ziet niet scherp meer;
— zei nu uw bril eens op, kijk nu eens terdege;
— twee joden weten wat een bril kost, zijn aan elkaar gewaagd in sluwheid, de een laat zich door den ander niet beetnemen door den spreker op zich zelf doorgaans toegepast);
— (w. g.) den prijs van een bril kennen, zich niet laten beetnemen;
— wat baten kaars en bril, als de uil niet zien en wil, gezegd van vergeefsche pogingen om iem. die dom of hardnekkig is, beter in te lichten;
— iem. een bril opzetten, hem inlichten en terechtwijzen;
— iem. een bril op den neus zetten, hem eene bepaalde beschouwing opdringen, (ook) iem. de pen op den neus zetten, hem geducht de waarheid zeggen, zoodat hij weet, waaraan hij zich te houden heeft; (ook) hem eene poets bakken;
— kasteel, citadel om eene stad te beheerschen; den eersten April, verloor Alva zijn bril, verloor Alva Den Briel;
— (bij vergelijking) twee door eene dwarsstreep verbonden ringvormige vlekken op het lichaam van sommige dieren;
— (hoefsm.) hout met touw, waartusschen de bovenlip geklemd wordt, tang, praam: een onhandelbaar paard (ook een stier) een bril op den neus zetten, breidelen, bedwingen, machteloos maken;
— sluiting voor de ronde gaten in de kuilgeschutpoorten als daarin geene kanonnen staan;
— oog of open steun aan stoomwerktuigen, waardoor een bewegend deel op zijne plaats gehouden wordt;
— plank met in ’t midden een door een deksel gesloten gat, als zitting in een geheim gemak eens op den bril gaan, zijn gevoeg doen;
— (zeew.) stuk hout tusschen de langzalings vastgemaakt met een rond gat voor het boveneinde van den snauwsmast;
— redoute, op zich zelf staand bastion zonder courtine, lunette. Brilletje, o. (-s).