bril
1) (16e eeuw) (sch.) wc-zit met een gat. Vanwege de vormgelijkenis. 'Op de bril gaan': naar het toilet gaan. Zie ook: die bleke jongen met die bril op. • (Kiliaan: Etymologicum teutonicae linguae. 1599) • (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974) • Ik morste wat champagne op de bril van de wc maar veegde die vlug schoon met...