Wat is de betekenis van bril?

2024-03-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bril

1) (16e eeuw) (sch.) wc-zit met een gat. Vanwege de vormgelijkenis. 'Op de bril gaan': naar het toilet gaan. Zie ook: die bleke jongen met die bril op. • (Kiliaan: Etymologicum teutonicae linguae. 1599) • (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974) • Ik morste wat champagne op de bril van de wc maar veegde die vlug schoon met...

2024-03-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bril

bril - Zelfstandignaamwoord 1. (optica) een optisch instrument dat gebruikt wordt om de scherpte van het zicht te verbeteren Wij moeten allemaal aan een bril. 2. twee door een dwarsstreep verbonden ringvormige vlekken op sommige dierenlichamen 3. een wc-bril Doe...

2024-03-28
Familienamen

Leendert Brouwer (2017)

Bril

1. Verwijzing naar een toponiem Bril of Briel; in diverse toponiemen treffen we dit woord aan dat teruggaat op het Gallo-Romaanse woord brogilos, een term voor een afgesloten (jacht)gebied of domein, die met het Latijn en via het Frans (brueil, bruyel) naar het noorden kwam en in deze contreien o.a. gebruikt werd voor omheind grasland met geboomte...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bril

bril - zelfstandig naamwoord 1. wat je op je neus draagt om beter te kunnen zien ♢ hij heeft een bril om te lezen 1. iets door een gekleurde bril zien [niet zonder vooroordelen] ...