I. gemeensl. (-n),
1. vreemdeling ; — persoon die niet in de streek bekend is ;
2. persoon die niet tot de familie behoort: vreemden hebben daar niet mee nodig;
II. in de verb. in den vreemde, in vreemde streken, in het buitenland: in den vreemde verkeren, omdolen, zijn brood verdienen.