Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vel

betekenis & definitie

o. (-len),

1. huid (van mensen en dieren), inz. zoals zij zich uitwendig voordoet: dat meisje heeft een blank, zacht vel; met vel en vlees hebt Gij mij bekleed (Job. 10 : 11); die kat heeft een mooi zwart vel; ik heb het vel van mijn arm geschaafd ; de splinter zit tussen vel en vlees : — afgestroopte huid: vellen van hazen en konijnen ; — (slag.) een kalf uit het vel doen, het villen ; — (spr.) de liefde verandert met het vel; — in een slecht vel steken, ziekelijk, zwak zijn ; — ik zou niet graag in zijn rel steken, in zijn plaats zijn ; — (van woede) uit zijn vel springen, zeer boos zijn; — hij is vel over been, is zeer mager ; — iem. het vel over de oren halen, trekken, het vel afstropen, hem alles afpersen ofwel iets zeer duur laten betalen ; — hij loopt in zijn blote vel, naakt; (Zuidn.) kom eens aan mijn vel! raak mij eens aan;
2.afgestroopte huid (bep. van kleine dieren): van het vel van lammeren maakt men perkament; in de handel noemt men alle huiden die pelswerk leveren vel; vgl. katte-, geitevel;
3. (meton.) minacht, ben. voor een vrouwspersoon : een oud vel; inz. kwaadaardig vrouwspersoon : een vel van een wijf ; dat een meisje? het is een vel!
4. vlies dat ontstaat bij de afkoeling van hete melk of melkspijzen: er er is een vel op de melk gekomen;
5. blad (papier): een vel tekenpapier ; een boek is 24 vel; een velletje schrijfpapier ;
6. (boekdr., boekb.) op formaat gevouwen blad: een exemplaar in losse vellen; het tweede vel ontbreekt; een vel druks, al naar het formaat 4, 8, 16 of 24 bladzijden;
7. lap, vod : dat goed is, hangt aan vellen. VELLETJE, o. (-s), zie ook ald.