Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitwendig

betekenis & definitie

[het accent wisselt], bn. bw.,

I. bn.,
1. zich aan de buitenzijde bevindend, van buiten zichtbaar: uitwendige kenmerken ; de uitwendige gehoorgang, aan de buitenzijde van het trommelvlies; — een geneesmiddel voor uitwendig gebruik, op de huid en niet om in te nemen;

naar buiten gekeerd: de uitwendige gedaante; — (zelfst.) aan het uitwendige blijven hangen, niet tot het wezen doordringen;

2. van buiten komend : uitwendige oorzaken;

II. bw., van buiten: uitwendig bespeurt men geen verandering.