Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uiterste

betekenis & definitie

o. (-n),

1. (w. g.) wat het verst weg gelegen is: tot aan de uitersten der wereld.
2. het laatste in de tijd, einde: in ’t bijz. levenseinde: hij ligt op zijn uiterste; — (R.-K.) de vier uitersten van de mens, de dood, het oordeel, de hemel en de hel.
3. het laatste in rangorde, in intensiteit, dat wat de grootst mogelijke inspanning vergt, enz.: zich tot het uiterste verdedigen; de prijs tot het uiterste opdrijven; het uiterste wagen; — tot het uiterste gebracht zijn, tot wanhoop, tot het laatste van zijn geduld.
4. zaak in haar hoogste potentie, al wat in zijn categorie zo ver mogelijk gaat: dit uiterste van afgunst; tot uitersten vervallen; van ’t ene uiterste in ’t andere vallen, altijd overdrijven; de uitersten raken elkaar (vert. van les extrêmes se touchent), tegengestelde zaken in haar hoogste potentie grenzen aan elkaar.