Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hemel

betekenis & definitie

m. (-en ; in de bet. 3. en 8 -s),

1. het schijnbare gewelf dat de aarde omsluit en waaraan de zon, maan en sterren zich vertonen, het uitspansel: in den beginne schiep God den hemel en de aarde (Gen. 1:1); de hemelen vertellen Gods eer (Ps. 19:2); de hoge hemel; de sterren aan de hemel; — de zon staat reeds hoog aan de hemel, het is reeds laat; — als de hemel valt, krijgen alle mensen een blauwe slaapmuts (of zijn wij allen dood, blijft er geen tuinstok staan enz.), maak u niet bang, dat zal zo licht niet gebeuren (gezegd als iem. allerlei overdreven bezwaren of zwaartillende onderstellingen oppert); — onder de blote (eert. onder de blauwe) hemel slapen, in de open lucht; — iem., iets ten hemel verheffen, overmatig prijzen ; het oog ten hemel heffen, naar boven richten ;
2. deel van de hemel dat men op zek. tijd ziet: een heldere, bedekte, blauwe, grauwe, bewolkte hemel; het regende of het met bakken uit de hemel gegoten werd ; een donderslag uit een heldere hemel, een onverwachte ramp ; — fig.: donkere wolken vertoonden zich aan de politieke hemel, het zag er in de staatkunde somber uit;
3. voorstelling van de lucht en de volken op een schilderij ; — de stroken linnen, die dwars over het toneel gespannen zijn boven de coulissen, en die de lucht of de zolder voorstellen;
4. (tgov. aarde) niet bepaald als uitspansel gedacht: zij zijn zo ver van elkaar als hemel en aarde, zeer ver ; — hij heeft er hemel en aarde om bewogen, (Zuidn.) verroerd, alles in het werk gesteld om zijn doel te bereiken; — het scheen of hemel en aarde zouden vergaan, gezegd bij een hevig onweer, een heftig tumult enz. ; — niet van hemel of aarde weten, zeer dronken zijn ; — tussen hemel en aarde zweven, in de lucht, in het onzekere;
5. het boven het uitspansel gedachte verblijf van de goden of van God, Christus en de gelukzaligen: Onze Vader die in de hemelen zijt (Matth. 6:9); grote God in den hemel!, uitroep van ontzetting; — huwelijken worden in de hemel gesloten, hebben een goddelijke grondslag ; — naar de Joods-heidense voorstelling zijn er verschillende (9, 7 of 3) hemelen boven elkander waarvan de hoogste Gods woning is : de zodanige is opgetrokken geweest in den derden hemel (2 Cor. 12 : 2) ; — hij was in de zevende hemel, op het toppunt van gelukzaligheid; hij viel uit de zevende hemel, hij werd in zijn hooggespannen verwachtingen teleurgesteld: — in de derde hemel zijn, dronken zijn ;
6. als plaats waar de vromen na hun dood beloond worden, in tegenst. met de hel: brave mensen komen in de hemel; hij heeft de hemel verdiend, heeft braaf gehandeld, vroom geleefd; — met kousen en schoenen aan in de hemel komen, op een gemakkelijke wijze, zonder strijd of lijden ; — '(overdr.) hemelse zaligheid ; (Zuidn.) zijn hemel op aarde verdienen, gezegd van iem. die een hard leven heeft; — hij heeft de hemel aan mij verdiend, aanspraak op mijn hoogste dankbaarheid; — elk heeft een hemeltje op eigen hand, ieder maakt zich zijn eigen voorstelling van de hemelse gelukzaligheid ; — vand. fig. voor een oord of toestand van gelukzaligheid : hij heeft een hemel op aarde, een uiterst gelukkig leven ; — de Menisten hemel, de streek langs de Utrechtse Vecht, waar vele Doopsgezinden in de 18de E. buitenplaatsen hadden;
7. de in de hemel wanende goden of de Godheid : de wil, de wraak des Hemels; de Olympische hemel, de Griekse goden; de Hemel is mijn getuige ; gave de Hemel dat zij herstelde ;

ge moogt de Hemel wel danken; — de Hemel beware me, moge God mij behoeden, vaak gebruikt als uitroep van verwondering, als vloek ; — in ’s Hemels naam (ook aaneengeschreven), om ’s Hemels wil, in Godsnaam; lieve, goeie, genadige kemel!dat schreit ten hemel, is meer dan ergerlijk; — naar de hemel spuwen, het goede of heilige verachten; — de hemel weet waar hij is, ik weet het niet; — ook : de gelukzaligen, de heiligen : de Hemel zal voor u ten beste spreken, uw voorspraak zijn bij God ;

8. (bij vergelijking) al of niet draagbaar baldakijn van kostbare stof: de keizer ging onder een hemel; de hemel van een troon ; — de houten overkapping waaraan de gordijnen van een ledikant hangen ; — het bovenplat van een rijtuig; — het dekstuk van een (boeken)kast; klank- of galmbord boven een preekstoel; — (gew.) rondom open tuinhuis ; — bovenplaat van een smeepers of smeemachine.