bn. bw. (-er, -st),
1. duidelijk, bepaald, met zoveel woorden: hij heeft uitdrukkelijk verklaard, dat..., dat staat er uitdrukkelijk.
2. stellig, ten stelligste: een uitdrukkelijk bevel; iets uitdrukkelijk verbieden.
UITDRUKKELIJKHEID
v., bepaaldheid, stelligheid.