o. (-en),
1. gezag om een groep van personen te leiden en opdrachten te doen uitvoeren, inz. in het krijgswezen: het bevel voeren over een leger; onder bevel van, onder aanvoering van;
2. opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden, gebod : een bevel tot arrestatie ; bevelen geven; een bevel om het schieten te staken; — ook de inhoud der opdracht: het bevel luidt enz.; — op bevel, ingevolge een gebod of opdracht, inz. tgov. vrijwillig: — op rechterlijk bevel, ingevolge uitspraak des rechters.