Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

STELLIG

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. werkelijk, wezenlijk: uitgaande van of berustend op de werkelijkheid of iets wezenlijks: het stellig recht, recht berustend op wet, gewoonte, tractaat of rechtspraak (in tegenst. met het natuurrecht); de stellige wijsbegeerte, het positivisme; een stellig, doch ongewenst resultaat; een stellige verbetering, een essentiële, echte verbetering;
2. uitgesproken, uitgemaakt, beslist: de stellige wens van de meerderheid; — een kleine minderheid was stellig tegen het nieuwe gekant;
3. zeker, op zekere grondslag steunend: stellige berichten; — (bw.) zeker, zonder twijfel: ik weet het stelllig, geheel zeker; hij verdient het stellig; gaat hij stellig naar de West? een stellige waarheid, waaraan niet kan getwijfeld worden; ik kom stellig; u kunt er stellig op aan, zonder mankeren; — een stellige toon, die blijk geeft van verzekerdheid; — hij spreekt veel te stellig, veel te beslist;
4. (bw. v. modalitieit) volgens een waarschijnlijke onderstelling, naar men mag aannemen: dat zou hij stellig niet gedaan hebben; hij is stellig te laat gekomen;
5. nadrukkelijk, met nadruk: ik kan u stellig, ten stelligste verzekeren;
6. bepaald, scherp omlijnd: een stellig antwoord geven; een stellige belofte; gelukkig dat hij zich niet stelliger had uitgelaten; — hieruit bleek ten stelligste wat zijn gezindheid was;
7. vast: het was mijn stellig voornemen om niet naar haar toe te gaan; (bw.) zij wilde zich niet stellig verbinden; ik geloof het stellig; — een stellig bevel, dat geen afwijking of uitzondering toelaat.