Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uitbroeden

betekenis & definitie

(broedde uit, heeft uitgebroed),

1. broedende doen uitkomen: eieren uitbroeden; er zijn 10 kuikens uitgebroed.

2. (flg.) als product van zijn geest te voorschijn brengen, bedenken; alleen ongunstig of scherts.: boze plannen uitbroeden; wie heeft dat fraais uitgebroed? Ook UITBROEIEN-.