bn. bw. (-er, -st),
1. niet gunstig; niet welwillend gestemd: indien de goden mij niet ongunstig zijn; — niet bevorderlijk voor zeker doel: een ongunstige wind; — geen goeds inhoudende of voorspellende: bij aandachtig beschouwen was de uitkomst mijner overwegingen ongunstig.
2. geringe of geen winst opleverende: ongunstige jaren in de handel.
3. een slechte dunk of indruk gevende: een ongunstig rapport over iem. uitbrengen; iem. met een ongunstig uiterlijk; hij kende hem van een ongunstige zijde; de eerste indruk die hij maakte, was ongunstig; hij liet zich zeer ongunstig over mij uit.