Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Positie

betekenis & definitie

(<Fr.<Lat.), v. (-s, ...tien),

1. houding, stand van het lichaam : de positie van iemand die schermen gaat (Beets); de verschillende posities bij het schermen;
2. (fig.) innerlijke houding: zijn positie tegenover het leven; — positie nemen, zijn houding bepalen; partij kiezen;
3. plaats, ligging: de voetbalspeler stond in een uitstekende positie om een doelpunt te maken;
4. (mil.) opstelling van troepen op een zeker terrein; het terrein zelf; geheel van bij elkaar horende verdedigingswerken: de positie om Utrecht;
5. (muz.) de ligging van de linkerhand bij het bespelen van strijkinstrumenten : de posities op de viool zuiver hebben; — inz. de tweede en verdere posities: in de posities spelen; hij moet nu aan de posities beginnen;
6. zwangere toestand: vrouwen in positie;
7. (fig.) geheel van omstandigheden waarin iemand zich geplaatst ziet; toestand, gesteldheid, staat: in een moeilijke, lastige positie verkeren ; daardoor kwam hij in een scheve positie; zijn positie was daar onhoudbaar geworden ; — gesteldheid met betrekking tot de beschikbaarheid van economische goederen ; meest in samenst.: de vetpositie is nog moeilijk, vet is nog niet voldoende beschikbaar;
8. plaats die iem. inneemt ten opzichte van zijn medemensen, maatschappelijke stand: een hoge positie; — betrekking, ambt: een goede positie bij het Rijk;
9. (rekenk.) valse positie, methode volgens welke men de waarde van een onbekende grootheid, hetzij volkomen, hetzij bij benadering bepaalt, door verschillende waarden daarvoor te onderstellen en daarna te onderzoeken hoeveel de uitkomsten daarbij verschillen met de gegevens van het vraagstuk.