Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Omzweven

betekenis & definitie

I. (zweefde om, heeft en is omgezweefd),

1. om iets heen zweven: de schim zweefde driemaal het graf om;
2. zich zwevende in de rondte bewegen: de globen die in ’t oneindige omzweven;

3. her- en derwaarts zweven: gelijk een duif gerust en stil in de lucht omzweeft en op haar vlugge pennen hangt (Vondel); (dicht.) zijn geest zweeft om en waart langs deze heuvelen; — (van de ogen, van luchtstromen enz.) zich in onzekerheid her- en derwaarts richten; II. (omzweefde, heeft omzweefd), zwevend omgeven: duifjes die mij placht te omzweven, daar ik in mijn bloemhof zat (Staring); (van engelen, geesten enz.) gij, englen, daalt neer, omzweeft deez dierbre panden; — een zacht koeltje omzweeft zijn witte lokken; haar lieflijk beeld omzweeft hem. in de kerker; een glimlach kwam zijji mond omzweven, vertoonde zich even.

< >