Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Rondte

betekenis & definitie

v. (-n),

1. rondheid: de rondte van een kogel, een cirkel; — plaats waar iets rond is.
2. in de rondte, in een kring: zij stonden in de rondte; — rondom: in de omtrek: uren in de rondte wist men het en sprak er van; — her- en derwaarts: als een bezetene sprong hij in de rondte; schuw keek hij in de rondte.