Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bewegen

betekenis & definitie

(bewoog, heeft bewogen),

I. onoverg.,

van plaats veranderen ten opzichte van de aarde, hetzij in zijn geheel of in een onderdeel, zich verroeren: kijk, het beweegt! II. overg.,

1. in beweging brengen, van plaats of stand doen veranderen : armen en benen bewegen ; een stok heen en weer bewegen ; — zegsw. : hemel en aarde bewegen, alle middelen aanwenden, alles beproeven om iets gedaan te krijgen ;
2. in beweging houden (van werktuigen) : de veer beweegt het uurwerk ; de motor beweegt het schip ;
3. zich bewegen, in beweging zijn of komen : beweeg u niet; ik kan mij nauwelijks bewegen ; de aarde beweegt zich ; — in oneig. zin : zich weten te bewegen, zich op de juiste manier gedragen in gezelschap, in de maatschappij ;
4. het gemoed aandoen, vooral: met medelijden vervullen : hij werd door het verhaal tot tranen toe bewogen; vgl. Bewogen ;
5. (iem.) aanleiding geven, brengen tot een handeling : zijn verontwaardiging heeft hem bewogen, de pen op te vatten ; — ik heb hem daartoe bewogen, overgehaald.