Omzweven
I. (zweefde om, heeft en is omgezweefd), 1. om iets heen zweven: de schim zweefde driemaal het graf om; 2. zich zwevende in de rondte bewegen: de globen die in ’t oneindige omzweven; 3. her- en derwaarts zweven: gelijk een duif gerust en stil in de lucht omzweeft en op haar vlugge pennen hangt (Vondel); (dicht.) zijn geest...