Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Heen

betekenis & definitie

ook HENEN, bw.,

1. naar een verwijderd punt, weg, inz. in samenst. en in ellipt. gebruik: hij is heen (nl. gegaan), ook in de zin van gestorven ; de winter is heen;
2. in de verb. heen en weer, eerst in de ene en dan in de andere richting, af en aan: ik heb de hele dag heen en weer gelopen, her- en derwaarts; heen en weer lopen (met klemt, op weer) op en neer lopen (uit tijdverdrijf, om te wachten enz.); ook bij ww. als schommelen, als er van een verplaatsing van het geheel geen sprake is; de vlag wappert heen en weer; — (gew.) heen en (of ende) weer, voor een ogenblikje, even: mag ik heen ende weer uw boek eens gebruiken?; ik kom maar eens heen en weer; — ook zelfst. (zie Heen-en-weer) en in samenst. als : heen-en-weergeloop, -gedraaf;
3. (overdr.) hij is al een heel eind (of heel ver) heen, een heel eind (ver) gevorderd (met zijn werk); — zijn gedachten zijn ver heen, heel ergens anders; men moet ver heen zijn, om zo iets te doen, ver op de weg naar krankzinnigheid, bijna gek ; — ’t gaat maar zo wat heen, zo tamelijk, niet zo best;
4. ter versterking van een bw. van richting of plaats, om zeer duidelijk de bedoelde richting of plaats aan te duiden: achterheen (zie ald.); over de berg heen ; langs het kanaal heen ;
5. verbonden met een bw. van plaats: in de richting van die plaats met de bedoeling om er te komen: er heen, er naar toe; elders heen ; overal heen; nergens heen; daar-, waarheen ;

je kunt daar niet heen, die weg is versperd, of: er is geen weg; — ergens heen zijn, naar een zekere plaats; met betr. tot uitingen: waar wil hij heen?, wat wil hij betogen, wat bedoelt hij ? — waar moet het heen?, tot welke betreurenswaardige uitkomst zal dat leiden ?

daar moet het heen, dat moet men zien te bereiken; — heen en terug, ergens naar toe en langs dezelfde weg weer terug : ik ben heen en terug naar Noorwuijk gewandeld; op één dag heen en weer, op dezelfde dag uit en thuis.

Heen vormt vele koppelingen en samenst.:

1°. met de betek. van verwijdering: heenblazen, -dragen, -varen, -werpen enz.;
2°. met de bet. van verdwijning, vernietiging : beenbranden, heenslinken;
3°. met de bet. van voortzetting van een handeling of beweging: heendrijven, heenleiden; 4°. ,met de bet. van al maar door, in ’t wilde, er op los: heenbidden, heenkeuvelen, heenlezen. Slechts enige van deze samenst. zijn hier opgenomen.