Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Dochter

betekenis & definitie

v. (-s),

1. kind van het vrouwelijk geslacht met betrekking tot de ouders : bevallen van een welgeschapen dochter; ik zal mijn dochtertje naar school brengen; hij heeft twee huwbare dochters ; — een aangetrouwde dochter, schoondochter ; — zij is haar vaders dochter, aardt sterk naar haar vader; — een dochter Eva’s, een vrouw (als aardende naar Eva); — de dochteren Israëls, maagden en vrouwen van het Israëlietische volk : — oneig. met betr. tot het geboorteland: de blonde dochteren van het Noorden ; — met betr. tot de geloofsgemeenschap : trouwe dochters der kerk ; — (fig.) onzedelijkheid is een dochter der armoede, komt er uit voort;
2. (vero.) meisje, ongehuwde vrouw; nog in Z.-Ned., in N.-Ned. alleen in de koppeling jongedochter.