(beviel, heeft en is bevallen),
1. (veroud.) bedlegerig worden; thans nog gewoon van zwangere vrouwen: in de kraam komen, van een kind verlost worden : zij is van een dochter bevallen ;
2. behagen, aanstaan, stroken met iem.’s smaak : 't leven hier bevalt mij ; ’t bevalt mij hier goed ; hoe is ’t u bevallen ? dat boek bevalt mij; — die mensen bevallen mij niet, ik vertrouw ze niet.