Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Bloei

betekenis & definitie

m.,

1. het bloeien, toestand ener bloesemdragende plant: de bloei valt in April; in bloei staan; in volle bloei; bloemen in bloei trekken, tot bloeien brengen; — oneig.: de bloei zit in het water, de vis is overvloedig, men vangt veel;
2. (fig.) de bloei der jaren, toestand van volle ontplooiing der vermogens; — zeer gunstige toestand: de bloei der kunsten; de bloei des handels, ener maatschappij; — tot bloei en wasdom komen, gedijen, goed tieren;
3. eeuwige bloei, gew. naam voor de pronkers, een soort van bonen.