m.,
1. het zitten: dat was een hele zit, ik heb daar lang moeten zitten; — (gemeenz.) zij heeft geen zit in ’t gat, zij kan niet lang achtereen blijven zitten ;
2. manier van zitten, inz. van een ruiter;
3. (niet alg.) zetel, stoel; — (gemeenz.) neem een zit, neem een stoel, ga zitten.