Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Vis

betekenis & definitie

zie het Wdb. (2de art.); — vis acti'va, werkende kracht; — vis a'nimae, geestkracht, zielskracht; —vis arma'ta, gewapende macht; — vis iner'tiae, de werking der traagheid, volhardingsvermogen ; — vis le'gis, de kracht der wet; — vis ma'jor, een sterkere, hogere macht, over-macht; — vis medica'trix natu'rae, de geneeskracht der natuur, het natuurlijk genezend vermogen van het lichaam; — vis mo'trix, beweegkracht.