Gepubliceerd op 01-12-2020

recreatie

betekenis & definitie

vrijetijdsbesteding in het algemeen, en in het bijzonder vrijetijdsbesteding elders dan thuis. Het begrip recreatie is pas in de jaren zestig gangbaar geworden.

Het omvat alles wat iemand in zijn vrije tijd doet.Recreatie binnenshuis werd in het verleden al door de overheid bevorderd door steun aan het openbare bibliotheekwezen, aan toneel, dans en kunst en aan jeugdvorming in het algemeen. Later kwamen daar sport, volksontwikkeling in verenigings- en internaatsverband en amateuristische kunstbeoefening bij. Pas in het begin van de jaren zestig werd de openluchtrecreatie voorwerp van overheidsbemoeiing. De toename van de vrije tijd, m.n. door invoering van de vrije zaterdag, wordt als de belangrijkste factor beschouwd, die de ontwikkeling van de recreatie heeft mogelijk gemaakt. Tevens is de laatste decennia mede onder invloed van sociaal-economische ontwikkelingen een andere manier van denken over arbeidsvrije tijd ontstaan. Het vrij grote deel van de bevolking dat niet werkt, kan objectief gezien over veel vrije tijd beschikken.

Niettemin hebben onderzoekingen van het Sociaal Cultureel Planbureau aangetoond dat het negatieve feit van het niet hebben van werk hun gedrag meer bepaalt, dan het positieve feit van het beschikbaar hebben van veel vrije tijd. Het huidige recreatiepatroon is niet los te zien van de veranderde normen ten aanzien van vrije tijd, gezinsleven, natuur en milieu. De vulling van vrije tijd kan op den duur een doel op zich worden. Mede als gevolg van de in de jaren zeventig sterk toegenomen belangstelling voor natuur en milieu nam de trek naar buiten sterk toe. Soms leidde dit tot conflicten met natuur en landschap. Voorlichting en educatie inzake recreatie en natuurbehoud heeft deze conflicten echter sterk verminderd.

Er is ook een wezenlijke verandering in de manier van recreatie houden. Na de Tweede Wereldoorlog zocht men minder de georganiseerde vormen van openluchtrecreatie: de invloed van organisaties, zoals kerk, vakbond en jeugdbeweging, werd minder. Daarvoor in de plaats kwam een meer op de persoon en op het gezin gerichte beleving. Dit verschijnsel deed zich het eerst voor in de grote steden, later ook op het platteland. Men ging meer openstaan voor allerlei nieuwe ontwikkelingen. Dit uitte zich in buitenlandse vakantiereizen, het gebruik van de auto voor dagtochtjes, de aanschaf van een caravan om mobiel te zijn. In het begin van de jaren tachtig vormde de snelle groei van het plankzeilen daarvan een voorbeeld.

In het midden van de jaren zeventig nam bijna 90 % van de bevolking op de een of andere wijze deel aan dagrecreatie in de open lucht. De deelname aan deze trek naar buiten is niet gelijk verdeeld over de bevolking. Gepensioneerden, mensen met uitsluitend basisonderwijs en met lagere inkomens zijn daarin over het algemeen ondervertegenwoordigd.

Het aantal Nederlanders dat met vakantie gaat is gestegen van 50 % in 1970 tot ruim 60 % in 1979. In België is het aantal personen dat met vakantie gaat gestegen van 38 % in 1970 tot 40 % in 1979. Deze groei heeft zijn neerslag gekregen in een toeneming van het aantal vakanties in het buitenland. In de jaren 1977-79 werden meer vakanties in het buitenland doorgebracht dan in eigen land. Dit beeld is zich onder invloed van de economische omstandigheden aan het wijzigen. Er wordt een actief beleid gevoerd om de Nederlanders en Belgen hun vakantie in eigen land te doen doorbrengen. Dit heeft wel het gevolg dat de recreatiedruk op de recreatie- en natuurgebieden toeneemt.