Gepubliceerd op 01-12-2020

Milieu

betekenis & definitie

Het woord milieu stamt uit het Frans. In die taal heeft het verschillende betekenissen, o.a. midden (van iets), maar ook omgeving waarin iets zich bevindt.

In het Nederlands is het woord al lang in gebruik, maar dan vnl. in de beperkte betekenis van sociaal milieu: iemand groeit op in een bepaald milieu.In de medische wetenschap zijn de Franse termen milieu extérieur en milieu intérieur al sedert het begin van de 20e eeuw in gebruik. Met deze begrippen geeft men resp. aan dat een organisme in een omgeving (uitwendig milieu) leeft en dat binnen het lichaam een ander, inwendig milieu bestaat, waarin organen en cellen functioneren. Het uitwendige milieu beïnvloedt het inwendige milieu en is zo medebepalend voor het verloop van de processen in het lichaam. In het huidige Ned. spraakgebruik heeft het woord milieu in de eerste plaats betrekking op het hierboven geschetste uitwendige milieu en verder op het sociale milieu zoals dat door een complex van culturele invloeden wordt bepaald. In het Frans gebruikt men hiervoor het woord environnement, in het Engels environment en in het Duits Umwelt.

Elk organisme stelt bepaalde eisen aan zijn milieu, die betrekking hebben op zowel levende (biotische) als niet-levende (abiotische) bestanddelen van dat milieu. Zo worden de mogelijkheden tot functioneren van een individu of een groep van individuen van plante- of diersoorten bepaald door o.m. temperatuur, samenstelling van lucht of het water waarin zij leven, maar ook door andere organismen die in hetzelfde gebied voorkomen. Het is de mens al lang geleden opgevallen dat bepaalde soorten op bepaalde plaatsen wel te vinden zijn en op andere plaatsen niet. Deze kennis is door hem gebruikt bij de jacht en bij het zoeken naar planten voor voeding of als geneesmiddel.

Ook de biologie heeft het milieu altijd als deel van haar onderzoeksgebied beschouwd. C.Linnaeus gaf al in de 18e eeuw behalve een beschrijving van planteen diersoorten ook aan waar op aarde en in wat voor omgeving die soorten in de natuur te vinden waren. Dit aspect van de biologie kreeg in de tweede helft van de 19e eeuw een eigen naam: E.Haeckel voerde hiervoor de naam oecologie in (tegenwoordig vaak als ecologie geschreven); deze tak van de biologie heeft naast de fysiologie en de anatomie een eigen plaats gekregen. Het woord is geleidelijk door velen buiten de biologie overgenomen en een eigen leven gaan leiden. Zo langzamerhand begint ecologisch identiek te worden met ‘goed voor het milieu’; m.n. het voorvoegsel ecoheeft die betekenis gekregen.

Min of meer parallel aan de ontwikkeling in de biologie is het begrip milieu een rol gaan spelen in de medische wereld, m.n. bij epidemiologen en hygiënisten. Het verband tussen uitwendige omstandigheden en het optreden van ziekten is geleidelijk een apart onderdeel van de medische wetenschap geworden. Het toepassingsgebied van die kennis is de hygiëne; hierbij wordt ernaar gestreefd een zodanige toestand in het milieu te realiseren, dat de mens een zo goed mogelijke gezondheid en een zo groot mogelijke overlevingskans worden geboden. Naarmate de aandacht zich uitbreidde en niet alleen de gezondheid zelf maar ook de milieu-omstandigheden die de gezondheid beïnvloeden erbij betrokken werden, kwam het woord milieuhygiëne in zwang.

Hoewel het woord milieu meestal gecombineerd wordt met andere woorden — dit soort samenstellingen vindt men bij tientallen in deze encyclopedie — is het gewenst het woord zelf nog eens nader te beschouwen. Het blijkt dat er, evenals bij veel andere woorden, bij de interpretatie van het woord milieu moeilijkheden zijn. Een van de belangrijkste punten daarbij is de vraag of de gebruiker ervan een antropocentrisch standpunt inneemt of niet; m.a.w. of hij de kwaliteit van het milieu alleen afleidt uit de invloed die het heeft op de gezondheid van de mens, en dan meestal nog op korte termijn, of die kwaliteit ruimer ziet. Dit antropocentrische standpunt wordt vooral vanuit de medische hoek ingenomen. Milieuhygiëne en zorg voor de kwaliteit van het milieu worden dan zo ongeveer als hetzelfde beschouwd en betrokken op de lichamelijke gezondheid van de mens.

Betrekt men het welzijn van de mens bij de problemen, dan wordt het beeld veel ruimer en gaan ook de mogelijkheden tot recreatie in de natuur en de waardering van het landschap een rol spelen bij de omschrijving van de kwaliteiten van het milieu. Ook dat kan men nog heel goed een antropocentrisch standpunt noemen, want men gaat daarbij van de vraag uit of de omgeving, inclusief plant en dier, maximale bevrediging geeft voor de mens die zich erin beweegt.

Er zijn steeds meer mensen die ook een ander aspect van het milieu aan de orde stellen. Natuurliefhebbers en natuuronderzoekers willen nl., op grond van verschillende overwegingen, de zorg voor het milieu zich ook laten uitstrekken tot de omstandigheden waaronder planten en dieren zich goed kunnen ontwikkelen.

Over het algemeen gaat men het woord milieu op zichzelf staand of in samenstellingen, hoe langer hoe meer gebruiken in de zin van: milieu voor mens, plant en dier. Achter de zorg voor het milieu zit dan het streven om de biosfeer zoveel mogelijk in de complexe toestand te handhaven die wij uit natuurlijke situaties kennen.

Het milieu van de mens is in de loop van de geschiedenis heel sterk veranderd, grotendeels onder invloed van de mens zelf, maar ook in wisselwerking met de veranderingen die er in de mens in de loop der tijden hebben plaatsgevonden. Het leven op aarde is, naar de hedendaagse schattingen, ca. 4000 mln. jaar geleden begonnen. Pas kort geleden, naar deze tijdschaal gerekend, 3-4 mln. jaar geleden, is de mens op het toneel verschenen, als een aftakking van een groep aapachtigen waaruit ook de tegenwoordige ‘mensapen’ (gorilla, chimpansee, orang-oetan) zijn ontstaan.

De mens leefde toen met de natuur in een relatie die niet veel verschilde van die van andere grote zoogdieren. Hij gebruikte planten en dieren als voedsel, produceerde fysiologische afvalstoffen, plantte zich voort, werd door roofdieren gegeten en door parasieten geëxploiteerd en stierf meestal vóórdat hij door verouderingsverschijnselen niet langer kon functioneren. De mens was een deel van de levensgemeenschappen, functionerend als alle organismen in de cyclus van anorganisch naar organisch en weer terug. Wij mogen daarbij niet vergeten dat alle organismen het milieu in meer of mindere mate beïnvloeden door er voedsel aan te onttrekken, er afvalstoffen in te deponeren, erin dood te gaan, er nesten in te bouwen of holen te graven enz. De mens was toen ook onderworpen aan die mechanismen die de aantallen van elke soort beïnvloeden.

Het merendeel van de planten en dieren vertoont schommelingen in aantal, afhankelijk van willekeurige invloeden van klimaat en weer. Deze schommelingen zijn meestal onvoorspelbaar en kunnen leiden tot uitsterven van een soort of tot overwoekering van een andere soort. Dat een soort daarbij van een bepaalde plaats verdwijnt, is daarbij geen uitzondering. Maar er zijn ook negatieve terugkoppelingsmechanismen die remmend werken op toename en afname. Factoren die daarbij een rol spelen zijn: voedselhoeveelheden, roofvijanden, parasieten en soms directe onderlinge beïnvloeding van de exemplaren van een soort. Elke toename in aantal wordt vroeg of laat afgeremd door grotere sterfte of verminderde geboorten en elke afname wordt gecompenseerd door geringere sterfte en toename van geboorten.

Dit leidt tot wat men wel het ‘evenwicht’ in de natuur noemt. Maar evenwicht is er nooit. De aantallen zijn altijd bezig toe of af te nemen, maar de populatiestructuur vertoont de tendens om, over een lange periode gerekend, naar een gemiddelde terug te keren. Een begrip als ‘stabilisatie van aantallen’ benadert het verschijnsel dus meer dan het woord ‘evenwicht’. Het blijven bestaan van soorten over perioden van miljoenen jaren kan alleen maar worden begrepen door de functie van de negatieve terugkoppelingen. Het feit dat wij soorten die in de natuur leven, kunnen exploiteren, d.w.z. een extra sterftefactor toevoegen zonder dat de soort daardoor uitsterft, impliceert het functioneren van die mechanismen.

Ook bestrijding van sommige soorten haalt niets uit. Als ratten met vergif worden gedood, komt dat heel vaak er alleen op neer dat er ruimte gemaakt wordt voor wat meer jongen om te overleven. Het uitsterven van dieren door menselijke invloed is dan ook meestal het gevolg van een vernietiging van het geschikte milieu. Overmatige jacht, vooral met moderne, verfijnde technieken, kan de enige oorzaak van uitsterven zijn, b.v. voor de walvissen, maar zij is meestal niet meer dan een bijkomende factor naast de vernietiging van het desbetreffende milieu. Het blijft intussen wel verwonderlijk dat gedurende al die tijd, ondanks veranderingen op kosmische schaal, in grote delen van de aarde ononderbroken milieuomstandigheden hebben bestaan die het leven mogelijk maakten. Leven is nl., een enkele zeldzame uitzondering daargelaten, alleen mogelijk tussen de temperatuurgrenzen van 0-45 °C, in een zonnestelsel waarin ook temperaturen van dicht bij de -273 °C en vele honderdduizenden graden voorkomen.

Planten en dieren kunnen in rustperioden veel lagere temperaturen overleven dan 0 °C, maar kunnen zich dan niet bewegen, geen voedsel opnemen, zich niet voortplanten. Alleen vogels en zoogdieren die hun lichaamstemperatuur op 37—40 °C kunnen regelen, kunnen bij vrieskoude geruime tijd actief blijven.

De afhankelijkheid van het leven van vloeibaar water en het feit dat eiwitten bij hogere temperaturen denatureren, stellen immers grenzen aan het temperatuurgebied waarin leven kan bestaan. Wij weten nu wel zeker dat er binnen het zonnestelsel voor het soort leven dat wij op aarde kennen, geen andere plaats is dan juist hier op aarde.

De aanwezigheid van leven wordt wel steeds moeilijker te begrijpen, omdat voortgaand onderzoek steeds duidelijker maakt hoe sterk milieu en leven samenhangen. Zeker is dat de zuurstof in de atmosfeer, waarvan het dierlijk leven zo volkomen afhankelijk is, oorspronkelijk niet in die atmosfeer voorkwam; ze is geproduceerd door de activiteiten van de voorgangers van de tegenwoordige groene planten (→ lucht). Leven en milieu zijn een eenheid die wij stap voor stap aan het ontwarren zijn en waarvan wij voorlopig nog slechts in grote lijnen kunnen aangeven hoe die in relatie tot elkaar staan.

In deze natuurlijke structuur die de aantallen van elke soort reguleert en die is samengesteld uit biotische en abiotische elementen, is voor wat betreft het aantal mensen een wezenlijke verandering opgetreden, toen vermoedelijk ca. 12000 jaar geleden in het Nabije Oosten de landbouw tot ontwikkeling kwam. Daardoor verbeterde de voedseltoestand en nam het aantal mensen toe. De negatieve terugkoppelingsmechanismen van het milieu reageerden daar natuurlijk op: meer roofvijanden, grotere kans op epidemieën door de toenemende bevolkingsdichtheid enz.

Maar tegelijkertijd ging de intellectuele ontwikkeling van de mens voort, en werden ook tegenmaatregelen bedacht. De anatomische ontwikkeling van de opgerichte gang, waardoor de armen vrij werden voor gebruik van gereedschap, gepaard aan de verbetering van communicatie en het begin van een cultuur die berust op de overdracht van individuele ervaringen veranderden de toestand radicaal. Bij die veranderingen, die de mens zelf in zijn milieu aanbracht, was het hoofdmotief: het bevorderen van het welzijn van de individuen en van kleine families en stammen. Middelen daartoe waren een betere verdediging tegen roofdieren, effectievere jacht op (en later ook exploitatie van) grotere dieren, betere bescherming tegen ongunstige weersomstandigheden, betere gezondheid en de mogelijkheid in een veel ruimer scala van klimaatzones te gaan leven. M.a.w.: de mens heeft voortdurend ernaar gestreefd, de werking van de negatieve terugkoppelingsmechanismen, voor zover die invloed op hem hadden, zoveel mogelijk uit te sluiten. Zijn doel was: uitschakeling van roofvijanden, parasieten en voedselgebrek.

Ondanks het gebruik van vele verworvenheden om andere groepen, stammen of volken in hun ontwikkeling te stuiten, bleef het aantal mensen toenemen en daarmee hun invloed op het milieu. Geleidelijk werd het door de mens gemaakte milieu belangrijker dan het natuurlijke en kwam de mens uit de natuur tegenover de natuur te staan. De exploitatie van de bronnen der natuur ten behoeve van welvaart en welzijn werd niet alleen positief ervaren; ook negatieve factoren traden op. Al duizenden jaren zijn die waargenomen; insektenplagen in landbouwgewassen, epidemieën in bevolkingsconcentraties, vergiftigingen door het gebruik van sommige metalen, erosie door verkeerd grondgebruik. Het zijn min of meer dezelfde milieuproblemen als die waarmee wij nu geconfronteerd worden. Nu echter zijn de storende elementen van een veel grotere diversiteit en nemen zij kwantitatief steeds onheilspellender vormen aan.

De mens leeft in een onnatuurlijk milieu dat hij zelf heeft gemaakt. Bij zijn activiteiten heeft hij geen rekening gehouden met de inherente eigenschappen van het oorspronkelijke milieu. Hij ervaart nu dat dit onnatuurlijke milieu grote tekortkomingen gaat vertonen.

Talloze voorbeelden van die veranderingen en gevolgen treft men in deze encyclopedie aan. Dat in het milieu zo veel verschillende factoren een rol spelen zou ertoe moeten leiden onder het woord milieu alles te verstaan wat invloed heeft op de mogelijkheden voor de mens om in goede gezondheid en met een gevoel van welbehagen te blijven overleven. Doet men dit echter, dan verliest het woord milieu zijn zin, omdat het nergens begrenzing heeft. Wij moeten ons dus beperken tot gebruik van het woord alleen voor de biotische en abiotische elementen van onze omgeving. Dat wat uit de cultuur voortkomt, is voor ons voortbestaan weliswaar even essentieel, maar dient in andere termen te worden besproken. [prof.dr.D.J.Kuenen],