Gepubliceerd op 01-12-2020

Landschap

betekenis & definitie

Het begrip landschap wordt zeer algemeen gebruikt en op zo’n manier dat het veelal weinig toelichting behoeft. Het lijkt voor zich te spreken.

Bij nadere beschouwing heeft het echter nogal wat verschillende inhouden, juist waar het in het planmatig omgaan met de omgeving, zoals in de ruimtelijke planning, het natuur- en landschapsbehoud en de landschapsbouw, een beleidsterrein van de overheid is. Die verschillende inhouden hebben ieder een eigen geschiedenis. Zij hebben zich ontwikkeld in verschillende kringen, zoals die van de landschapschilderkunst, de landschapsarchitectuur, de landschapsgeografie en de landschapsecologie.Definities In de diverse definities van het begrip landschap komt het verschil in inhoud tot uitdrukking.

1. Een schilderstuk, waarop een bepaald gebied al dan niet realistisch, geromantiseerd of met toevoeging van bepaalde elementen is afgebeeld, zoals een zeegezicht, een stadsgezicht of een arcadisch landschap.
2. Het oppervlak van de aarde met al zijn verschijnselen, dus met inbegrip van landvormen, bodems, planten- en dierengemeenschappen en menselijk grondgebruik, alles te zamen ook aangeduid als fysiografie.
3. Een regio, een omgrensde geografische eenheid met een bepaald karakter, een streek.
4. Een natuurlijke en door de mens bepaalde rangschikking van onderling verbonden stukken land met een structuur, die gekenmerkt wordt door zowel processen binnen als tussen de afzonderlijke eenheden, aldus een complex ecosysteem vormend.
5. Een deel van het aardoppervlak dat in zijn uiterlijke verschijningsvorm een te onderscheiden geheel vormt.

Als men voorbijgaat aan het landschap als schilderstuk, kan men de voorafgaande definities als volgt eenvoudig samenvatten: het landschap is de omgeving, waar de mens zich ook mag bevinden. Die omgeving kan echter op verschillende manieren beschouwd worden: als ecosysteem (landschapsecologisch); als uiterlijke verschijningsvorm (beleving); als stelsel van door de mens tot stand gebrachte elementen en structuren, nu (sociaal-geografisch/economisch-geografisch) en in het verleden (cultuur-historisch).

Ook in het landschap als ecosysteem en als uiterlijke verschijningsvorm komt de wijze waarop mensen met hun omgeving omgaan tot uitdrukking. Wanneer een landschap weinig of niet door de mens beïnvloed is, wordt er wel van een natuurlandschap gesproken. En, wanneer de mens door bewust handelen een overwegende invloed heeft uitgeoefend, van een cultuurlandschap. Tussenvormen zijn nagenoeg natuurlijke en nagenoeg cultuurlijke landschappen. De brede definitie van landschap houdt tevens in dat er ook sprake kan zijn van een stedelijk landschap, gekenmerkt door een min of meer aaneengesloten bebouwing en de uitstraling daarvan. Zeker voor Nederland en België geldt dat het landschap in alle gevallen de ruimtelijke uitdrukking is van een verzameling natuurlijke aspecten (klimaat, hydrologie, geomorfologie, organismen e.d.) en door de mens bepaalde processen (occupatie, landbouw, waterbeheer e.d.).

Een landschap is dan ook voortdurend aan veranderingen onderhevig. In sommige opzichten verandert het snel, zoals door veranderend ruimtegebruik, en in andere opzichten langzaam, doordat de desbetreffende processen, zoals de veranderingen van het klimaat, langzaam verlopen. Er zijn eenmalige processen, zoals een dijkdoorbraak of de aanleg van een slotenstelsel, maar ook processen die zich regelmatig herhalen, zoals overstromingen in uiterwaarden en bewerking van het land. En sommige processen zijn, zij het met wisselende intensiteit, min of meer voortdurend werkzaam, zoals de biologische activiteit in de grond en het sedimenttransport in een rivier. * Beziet men het complexe stelsel van processen dat op het landschap inwerkt, dan kan men een onderscheid maken naar verschijnselen vanuit de kosmosfeer (zonlicht, zwaartekracht, getijden), atmosfeer (lucht, wind, wolken), hydrosfeer (water, neerslag), lithosfeer (gesteente), pedosfeer (bodem), biosfeer (organismen) en antroposfeer (mensen met hun ideeën, noösfeer en hun maaksels technosfeer).

De betekenis van het landschap Elk landschap heeft in verschillende opzichten, die corresponderen met de genoemde manieren van beschouwen, betekenis voor de mens:

- als ecosysteem, complex van betrekkingen tussen levende en niet levende componenten, waar hij zelf ook deel aan heeft of die hij bestudeert (natuurwetenschappelijke betekenis);
- als verschijningsvorm, die hij al dan niet waardeert om zijn schoonheid of omdat hij zich er op enigerlei wijze mee verbonden voelt (omgevingspsychologische betekenis);
- als ruimte, waarin hij woont, werkt en recreëert (sociaal-economische betekenis); als historisch gegeven dat hij waardeert door het te bestuderen of er zich mee verbonden te voelen (cultuur-historische betekenis).

Die betekenissen zijn niet zonder meer eigenschappen van het landschap zelf. Steeds vervult het menselijk bewustzijn een ‘bemiddelende’ rol. De mens kent aan zijn omgeving betekenis toe. Die betekenis verschilt dan ook niet alleen van landschap tot landschap, maar ook van mens tot mens en van cultuur tot cultuur. Voor de een is het de plaats van zijn jeugd of de verering der voorvaderen en de alom aanwezige godheid; voor de ander een bron van inkomsten, een gebied om te recreëren of een afvaldumpplaats. Dit impliceert tevens dat de betekenis in de loop der tijd verandert.

Wat nog maar kort geleden een storend nieuw element werd gevonden, kan nu als een cultuurmonument met ‘uitzonderlijke historische, esthetische of ecologische betekenis’ hoog worden geprezen en bijgevolg beschermd. Men denke daarbij aan industriële monumenten, zoals zoutboortorens in Twenthe, vestingwerken, groeves en tichelgaten. Ook recente veranderingen kunnen zeer gewaardeerd worden, vooral door de mensen voor wie ze bedoeld zijn of die er intensief bij betrokken zijn. Zo is het zeer goed denkbaar dat een boer die een bepaalde ruilverkaveling gewild heeft, het daardoor ontstane landschap zeer waardeert.

Het waarderen van een landschap is daarom niet eenvoudig; ook kan men uit de waardering uiteenlopende conclusies trekken. Niettemin wordt er veel met waarderingen en de bijbehorende kaarten gewerkt en duurt de discussie daarover voort, want over smaak en waarde valt veel te twisten.

Geschiedenis De verschillende betekenissen van de term landschap komen ook uit de geschiedenis van het gebruik van het begrip naar voren. Al in de vroege middeleeuwen duidde men met landschap een bepaalde streek aan. Later treft men het woord aan in officiële geografische namen, zoals in het Landschap Drenthe ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden (1648—1795). De grondwet van 1814 noemde Drenthe zelfs nog Landschap. In die betekenis is het nauw verwant aan het begrip land, zoals dat nu nog in allerlei geografische namen wordt aangetroffen. In een vergelijkbare betekenis spreekt men heden ten dage ook over de Provinciale Landschappen.

Dit zijn verenigingen die op provinciaal niveau uitgebreide bezittingen beheren. In Friesland heet deze vereniging It Fryske Gea.

Vanaf de 16e eeuw ontwikkelde zich m.n. in de Ned. schilderkunst aandacht voor het landschap als een thema dat op zichzelf het afbeelden waard was, een tot op heden beoefend genre. Veelal speelde in de afbeelding de ‘natuurlijkheid’ een belangrijke rol. Ook vóór de middeleeuwen (in Romeinse tijd) werden er al landschappen geschilderd, en gedurende de vroege middeleeuwen bij uitstek ook in China (T’ang-, Soeng- en Ming-dynastie) en Japan (Kasoega-schilders). In West-Europa verdween het tijdens de middeleeuwen letterlijk naar de achtergrond en trad ook in de schilderkunst de religie op de voorgrond. De in de schilderkunst ontwikkelde betekenis van uiterlijke verschijningsvorm, vaak opgehangen aan de beplanting, heeft het Engelstalige begrip landscape veelal nog, zonder er tevens de andere betekenissen aan te verbinden.

In het wetenschappelijk denken kreeg het begrip pas een plaats tegen het eind van de 19e eeuw. Toen de Ned. fysisch geograaf J.W.C.Oestreich (1873-1947) in 1908 in Utrecht zijn inaugurale rede hield over Die Landschaft, had het begrip in de geografische wereld nog maar kort tevoren haar intrede gedaan. In 1884 verscheen het werk Landschaftskunde van de Duitse geograaf Oppel. Het was echter vooral S.Passarge (1867-1958), die er in de eerste decennia van de 20e eeuw een wetenschappelijke inhoud aan probeerde te geven. In Nederland ontwikkelde het begrip zich in die tijd in geografische kring in de richting van de zeer algemene betekenis van fysiografie.

De Duitse ontwikkeling van wat de landschapsgeografie zou kunnen worden genoemd, mondde uit in de landschapsecologie. De Duitse geograaf C.Troll introduceerde dit begrip in 1938, mede onder invloed van zijn ervaringen met luchtfoto-interpretatie. Hij definieerde het als de studie van het totale in een bepaald landschap werkzame complex van betrekkingen tussen de voorkomende levensgemeenschappen en hun milieuvoorwaarden. De bewustwording van de algemene milieuproblematiek in de laatste decennia leidde ertoe dat dit ecologische landschapsbegrip breder in de belangstelling kwam. Vaak in nauw contact met de genoemde kringen kreeg het begrip landschap ook inhoud binnen de landschapsarchitectuur. Als afzonderlijk herkenbare activiteit ontwikkelde dit vak zich in Nederland vooral na de Tweede Wereldoorlog vanuit de tuinarchitectuur.

Dit leidde ertoe dat er sinds 1950 een studierichting landschapsarchitectuur bestaat aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. De basis hiervoor werd echter al veel eerder gelegd in al die vormen van architectuur, die bewust op het landschap inspelen. Een verheerlijking van een ‘natuurlijk’ aandoend landschap, dat echter veelal zeer bewust en kunstmatig is aangelegd, deed zich voor met het ontstaan van de landschapsstijl in Engeland in de tweede helft van de 19e eeuw. Belangrijke architecten, die daar overeenkomstig deze opvatting over natuurlijkheid, de verdeling open-gesloten landschap, de betekenis van doorkijkjes en dergelijke werkten, waren o.a. William Kent, Lancelot Brown en Humphrey Repton. Tekenend voor hun interpretatie van het landschapsbegrip was dat Kent en Repton oorspronkelijk landschapschilders waren.

In Duitsland werkte met vergelijkbare ideeën o.a. Hermann Fürst von Pückler-Muskau en in Nederland vader en zoon Jan David Zocher. Kenmerkend voor de ‘illusie van natuurlijkheid’ van de Zochers zijn b.v. de tuin van paleis Soestdijk, het Vondelpark in Amsterdam, Plein 1813 met directe omgeving in ’s-Gravenhage en het parkje aan de Maas in Rotterdam. Na de Zochers richtten in Nederland ook vele andere belangrijke architecten zich op de landschapsstijl.

Na de Tweede Wereldoorlog verbreedde het landschapsbegrip zich binnen de architectuur in verschillende van de eerder genoemde richtingen. Aan het ontwerpen wordt momenteel nadrukkelijker dan voorheen de dimensie van het wetenschappelijk onderzoek en het gebruik van kennis over het fysisch substraat, de levensgemeenschappen en recentelijke ook de psychologische en sociale aspecten van het waarnemen en waarderen van het landschap. toegevoegd. Overigens dienen we er hier op te wijzen dat van de resultaten van het ontwerpen zonder wetenschap in het verleden in vele gevallen de betekenis nu nog of weer hoog worden aangeslagen.

Men denke daarbij aan de vele landgoederen, bouw en ligging van vestingstadjes.

In de huidige landschapsplanning en -architectuur vloeien verschillende beschouwingswijzen van het landschap samen. Dit gebeurt m.n. in de landschapsbouw, dat daardoor in vele gevallen een interdisciplinaire, op de vormgeving en inrichting van het landschap gerichte activiteit is.

Het landschap als beleidsterrein De brede inhoud van het landschapsbegrip impliceert dat het onderwerp is van vele vormen van beleid op verschillende bestuurlijke niveaus. Trefwoorden zijn in dit verband: ruimtelijke ordening, milieuhygiëne, natuur- en landschapsbehoud en landschapsbouw. We bepalen ons hier vooral tot de laatste twee beleidsterreinen. In het natuur- en landschapsbehoud, zoals b.v. verwoord in het recente Structuurschema (1981), wordt het duurzaam in stand houden van hoog gewaardeerde natuurlijke en cultuurhistorische elementen, waaronder ook stadsgezichten, alsmede gehele landschappen, nagestreefd. Het valt onder de beleidsverantwoordelijkheid van het Ministerie van Landbouw en Visserij, directie Natuur- en Landschapsbescherming (NLB), terwijl het Staatsbosbeheer enige uitvoerende bevoegdheden heeft. Het Ministerie wordt hierbij geadviseerd door de Natuurbeschermingsraad.

Op provinciaal niveau ligt er een belangrijke taak voor de natuurbeschermingsconsulenten van het Staatsbosbeheer. Zij zijn daarbij niet alleen actief in het kader van de ‘eigen’ activiteiten van het Staatsbosbeheer en de Landinrichtingsdienst maar hebben ook een inbreng in het provinciale ruimtelijke beleid via de Provinciale Planologische Commissies. Bij de inbreng in de landinrichting en andere overheidswerken wordt de natuurbeschermingsconsulent terzijde gestaan door de Natuurwetenschappelijke Commissie van de Natuurbeschermingsraad, die dienaangaande een advies uitbrengt. Bij dit alles staat het behoud van natuur en landschap centraal en niet een visie op het landschap, waarin ook andere belangen een plaats hebben. Onder het Staatsbosbeheer ressorteert echter niet alleen het dienstvak natuurbescherming (vanaf 1929), maar ook de bosbouw (vanaf de oprichting in 1899) en de landschapsbouw (geleidelijk ontwikkeld vanaf de jaren dertig). De bemoeienis met de landschappelijke problematiek komt op nationaal niveau tot uiting in de Visie Landschapsbouw (1976) en de Structuurschets en Nota Landelijke Gebieden (1977).

Op provinciaal en gemeentelijk niveau worden er door landschapsconsulenten bijdragen geleverd aan: cultuurtechnische en landinrichtingswerken (ruilverkavelingen uit kracht van de wet, ruilverkavelings- en kavelruilovereenkomsten, particuliere cultuurtechnische werken), gemeente- en waterschapswerken, die vallen onder het Ministerie van Sociale Zaken in het kader van de werkgelegenheidsvoorziening, planologische activiteiten (bestemmingsplannen buitengebied, streekplannen, recreatiefacetplannen e.d.), bijzondere ingrepen en plannen (dorpsbebossingen, ontgrondingen, drinkwatervoorziening, recreatiebasisplannen, leidingstraten, hoogspanningsleidingen, silo’s, erfbeplantingen, ligboxstallen, bio-industrie, dijkverzwaring, militaire terreinen, wegen, knotwilgen enz.). Al met al een grote verscheidenheid van zaken, die veelal het functioneren van het landschap als milieu voor mensen mede of zelfs grotendeels bepalen. De rol van de landschapsbouw loopt hierin sterk uiteen: van uitsluitend adviserend tot initiërend, uitvoerend en financierend.

Een belangrijke eigen inbreng is gelegen in landschapsplannen en landschapsstructuurplannen. Het landschapsplan is volgens de Ruilverkavelingswet (1954) onderdeel van de ruilverkavelingsprocedure.

Het bestaat uit een gedeelte dat tot de taak van de natuurbeschermingsconsulent behoort en een deel tot dat van de landschapsconsulent. De plannen kunnen, afhankelijk van het gebied, sterk uiteenlopende zaken benadrukken. Meestal worden aangegeven: te handhaven natuurgebieden; gebieden die eventueel als natuurreservaat verworven moeten worden; gebieden waar beperkende maatregelen worden voorgesteld voor het uitoefenen van de landbouw; te handhaven beplantingen; aan te leggen beplantingen; cultuurhistorisch en archeologisch waardevolle elementen en structuren. En daarnaast eventueel: aanwijzingen voor de ligging van agrarische bebouwing; aanwijzingen over openheid/geslotenheid van het landschap; aanwijzingen voor de manier waarop er rekening moet worden gehouden met bijzondere landschappelijke kenmerken, zoals het voorkomen van steilrandjes, graften, verkavelingspatronen, terpen, bolle ligging van percelen, bospercelen. Kort samengevat behelst een landschapsplan momenteel een plan, waarin de ontwikkeling van het landschap binnen het kader van een ruilverkaveling is vastgelegd. Daarmee heeft het zich ver ontwikkeld van het beperkte beplantingsplan dat het in eerste instantie veelal was.

De Ned. en Belg. landschappen Men kan een aantal groepen landschappen onderscheiden, die van elkaar verschillen in landschapsecologisch, visueel, sociaal-geografisch en cultuurhistorisch opzicht. Hoewel zij intern zeer verscheiden kunnen zijn, zijn de verschillen met de omgevende landschappen groter. In de legenda van de kaart worden de grote groepen verder onderverdeeld. [drs.W.Vos] Litt. H.J.Keuning, Het Ned. volk in zijn woongebied (1970); T.Lemaire, Filosofie van het landschap (1970); V.Westhoff enz., Wilde planten (3 dln. 1970); J.I.S.Zonneveld, Tussen de bergen en de zee (1971); H.A.Visscher, De Ned. landschappen (1975); J.T.P.Bijhouwer, Het Ned. landschap (1977); Spectrum atlas van de Ned. landschappen (1979).