Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Christiaan van Denemarken

betekenis & definitie

(kristi'a:n) koningen :

I. ° 1426,1448 in Denemarken, 1450 in Noorwegen, 1457 in Zweden tot koning, 1460 tot hertog van Sleeswijk-Holstein verheven; stichtte 1470 de universiteit te Kopenhagen, verloor 1471 Zweden, ✝ 1481.

II. 1513-1523, ° 1481, onderwierp 1520 Zweden, maar werd er ten gevolge van het „Stockholmer Bloedbad” (600 slachtoffers) door Gustaaf Vasa onttroond, ✝ 1559. III. 1534-1559, ° 1503, voerde 1536 de Hervorming in. IV. 1588-1648, ° 1577, werd in de → Dertigjarige Oorlog (2), waaraan hij onder de schijn van de Duitse protestanten hulp te brengen deelnam, verslagen; moest na ongelukkige oorlogen tegen Zweden, 1645 bij de Vrede van Bromsebro een deel van Zuid-Zweden afstaan. Bekwaam zeeman en zeer populair.

V. 1670-1699. ° 1646.

VI. 1730-1746, ° 1699. VII. 1766-1808, ° 1749, zwakzinnig, liet Struensee en A. Bernstorff regeren. VIII. 1839-1848, ° 1786, zocht Sleeswijk-Holstein te verdeensen en door het vaststellen van gelijke erfopvolging (open brief van 1846), voorgoed met Denemarken te verenigen. IX. 1863-1906, verloor door de Tweede → Duits-Deense Oorlog 1864 SleeswijkHolstein, moest 1903 het parlementair regeringsstelsel aannemen. Zoon : George I van Griekenland.

X. sinds 1912, ° 1870, ✝ 1947 te Kopenhagen.

< >