('vre:də) m.en v.
I. Eig. 1. Algm. rust en kalmte:
- zij met u; iemand met laten; zijn as ruste in -; in -met zichzelf leven; met iedereen in leven; de huiselijke breken; ter wille van de lieve -; met iets geen kunnen hebben, er zich niet mede kunnen verenigen.
2. Inz. rust en kalmte die men geniet, wanneer men niet in oorlog is : er is, heerst in het land; de handhaven; de is het kind van de orde; baart kunst; godsdienstvrede; godsvrede; gewapende -. vredestoestand waarbij men echter veel aan bewapening doet. Tgst. * krijg.
II. Metn. vredesverdrag : sluiten; voorlopige, definitieve -; een eervolle, duurzame -; de werd getekend.