De arbeider in een modern bedrijf zou vreemd opkijken als hij aan het einde van
de week zijn loon uitbetaald zou krijgen in de vorm van gedroogde vis, schelpen, kleine koperen bijlen, klompen zout of haaietanden! Toch zijn al deze vreemde zaken in de loop der tijden en in de verschillende delen van de wereld gebruikt als geld; als betaalmiddel. Evengoed als gegraveerde kiezelstenen, tabak, blokjes thee, pennen van een stekelvarken, pelzen, kokosnoten, vee, paarden, kamelen, kleding, ivoor, stenen pijlpunten en graankorrels.
Een van de eerste ‘geldsoorten’ - misschien wel de allereerste - was de os. Zelfs in onze tijd gebruiken sommige Afrikaanse stammen nog vee om belasting te betalen en vrouwen te kopen. Schelpen waren een ander, al heel vroeg gebruikt betaalmiddel, dat tegenwoordig o.m. nog in gebruik is bij sommige Papoeastammen in Nieuw-Guinea. Ook metalen zijn duizenden jaren lang als geld gebruikt. Goud, koper en brons al héél lang; later werden daar zilver, ijzer, lood en nikkel aan toegevoegd.
Alle vroegere betaalmiddelen hadden één overeenkomst: het waren allemaal zaken, die de mens om een of andere reden graag in zijn bezit had. Bovendien waren ze lang houdbaar en gemakkelijk te herkennen. Bananen bijvoorbeeld zouden nooit als betaalmiddel dienst kunnen doen omdat ze te snel bederven. Diamanten en zand evenmin: de eerste zijn moeilijk te onderscheiden van namaak; het tweede komt té algemeen voor om voor iemand van enige waarde te kunnen zijn. In de beschaafde landen won- metaal het in de loop der tijden geleidelijk van alle andere geldsoorten. Aanvankelijk had dit metaal nog niet de vorm van munten, zoals wij die nu kennen.
In plaats daarvan werd het gegoten in kleine staven (of baren), die bij elke koop of verkoop opnieuw gewogen moesten worden. Zo betaalden de Babyloniërs met shekels, minas en talenten; geen echte geldstukken maar gewichten. Een shekel was het gewicht van 180 graankorrels. Zestig shekels vormden een mina, een gewicht dat ongeveer gelijk was aan 450 gram. Een talent woog weer zestig keer zoveel als een mina: ongeveer 27 kilogram. Voorzover we weten, werden de eerste echte munten geslagen in Lydia, een klein koninkrijk in Klein Azië. Ze waren gemaakt uit electrum (een alliage van goud en zilver) en droegen een afbeelding.
Munten hadden belangrijke voordelen boven andere geldsoorten. Ze konden geteld in plaats van gewogen worden en door zijn stempel garandeerde de maker, dat zijn munten een bepaalde hoeveelheid edel metaal bevatten. De regeringen besloten al heel gauw het aanmaken van muntstukken in eigen hand te nemen. Koning Croesus van Lydia, beroemd om zijn legendarische rijkdommen, is waarschijnlijk de eerste vorst geweest, die het aanmaken van munten aan de staat trok. Veel munten dragen tegenwoordig de afbeelding van de koning van een land of een andere nationale held. De eerste heerser, die zijn beeltenis op een munt liet afdrukken, was Alexander de Grote.
In de eerste jaren van de invoering van gouden en zilveren munten probeerden oplichters wel eens om van elke gouden munt een heel klein beetje af te vijlen. Het vijlsel verzamelden ze om het later te verkopen. Deze praktijken werden onmogelijk gemaakt door de randen van de munten te kartelen (zoals bij de Nederlandse kwartjes) of ze te voorzien van een randschrift (guldens en rijksdaalders). Veel van het geld, dat tegenwoordig gebruikt wordt, is gemaakt van papier. Papiergeld is veel gemakkelijker te gebruiken dan metaalgeld. Duizend gulden in papier is nog altijd handiger mee te nemen dan eenzelfde bedrag in zilveren guldens of rijksdaalders.
Papier op zichzelf is betrekkelijk waardeloos. Hoe het dan mogelijk is dat een bedrukt velletje papier 10, 25, 100 of zelfs 1000 gulden waard kan zijn? Dat is mogelijk, omdat de regering, die het papiergeld uitgeeft, garant staat voor de afgedrukte waarde. Met andere woorden: de staat garandeert, dat met een papieren bankbiljet van tien gulden goederen ter waarde van tien gulden gekocht kunnen worden.
Een wereld zonder geld is in onze tijd onvoorstelbaar geworden. De waarde van bijna alle goederen en diensten worden tegenwoordig in geld gemeten. Als een kippenfokker wil weten hoeveel eieren hij moet verkopen om een radio aan te kunnen schaffen, kan hij dat alleen nog maar uitrekenen in geldwaarden. Geld vormt bovendien de enige mogelijkheid om iets te kopen. Geen radiohandelaar zal een radio van 200 gulden willen leveren in ruil voor 1000 eieren - hoewel die eieren misschien 200 gulden waard zijn. Geld is ook een middel om te sparen.
Als de kippenfokker wil sparen voor zijn oude dag, kan hij dat alleen maar als hij zijn eieren verkoopt. Als hij eieren zou willen sparen om op zijn levensavond voldoende voedsel te hebben, zou hij bedrogen uitkomen! Geld heeft ook meegeholpen om een land een sterke regering te geven (belasting kan door middel van geld immers gemakkelijk ingezameld worden); om de handel tussen de verschillende landen tot bloei te brengen en om zoveel te sparen, dat de bouw van fabrieken, schouwburgen en musea mogelijk wordt. Zonder overdrijving kan ‘geld’ een van de belangrijkste uitvindingen van de mens genoemd worden.