In een modern land als het onze rekenen we erop, dat de regering een heleboel zaken voor ons regelt. We nemen als vanzelfsprekend aan, dat er voldoende politiemannen en soldaten zijn om ons te beschermen; we vinden het niet meer dan normaal, dat de overheid zorgt voor uitstekende wegen, stevige bruggen, snelle spoorwegen en moderne straatverlichting; we rekenen op de postbode en de verkeersagent en we zouden onmiddellijk protesteren als scholen en ziekenhuizen niet meer aan alle eisen zouden voldoen.
Als we even nadenken, begrijpen we zonder moeite, dat de regering geld nodig heeft om dat alles voor elkaar te krijgen. Want hoe knap ministers ook kunnen zijn: ze hebben nog altijd geen middel gevonden om materiaal voor niets te krijgen of om mensen gratis voor zich te laten werken.
Geld is er dus nodig - en de overheid voorziet in die behoefte door elke inwoner van het land belasting te laten betalen.
Natuurlijk: er zijn ook andere middelen om aan geld of aan werkkracht te komen. In het verleden vulden koningen en vorsten hun schatkist door het land van hun buurman leeg te roven en zijn paleizen te plunderen. De Romeinen onderwierpen andere volkeren en lieten die belasting betalen tot meerdere eer en glorie van Rome. En honderden volkeren uit het verleden lieten het werk in hun land - gratis! - verrichten door duizenden slaven, die ze tijdens hun veroveringstochten bijeendreven.
Al die middelen echter zijn ‘uit de tijd’. Zelfs al zou een regering ze willen toepassen dan zijn er (zowel in binnen- als in buitenland) tegenstanders genoeg om dat onmogelijk te maken.
Maar een regering, zo kan iemand opmerken, heeft toch de bevoegdheid om geld te laten drukken? Waarom dan niet zoveel briefjes van duizend gedrukt, dat alle uitgaven bestreden kunnen worden? De regering is dan uit de zorgen... en de bevolking kan het geld voor de belastingen zélf gebruiken.
Ook dat kan niet - al is het in het verleden door sommige landen wel eens geprobeerd. Er komt dan namelijk zoveel geld in omloop, dat er niet genoeg goederen meer zijn om gekocht te worden - waarop het geld elke waarde verliest.
En daarom staat elke regering voor de noodzaak belastingen te heffen. Want de inkomsten uit andere bron (boetes, verkoop van postzegels, het verpachten van rijksgrond) zijn lang niet voldoende om alle staatsuitgaven in een modern land te dekken. In Nederland kunnen de belastingen verdeeld worden in twee grote groepen: de directe en de indirecte belastingen. Directe belastingen zijn belastingen, die betaald moeten worden over inkomen, winst en vermogen. Iedere werknemer bijvoorbeeld moet een bepaald percentage van zijn loon aan de staat afstaan in de vorm van loon- of inkomstenbelasting; hij is dat geld kwijt en er is geen enkele kans om het terug te krijgen. Datzelfde geldt voor de vermogensbelasting: een bedrag, dat betaald moet worden door Nederlanders met een zeker kapitaal.
Indirecte belastingen hebben een geheel ander karakter. Ze worden door de overheid geheven op (bijv.) de verkoop van tabak en koffie. Maar de tabakshandelaar, diè dat geld aan de regering betalen moet, mag de kosten doorberekenen aan zijn klant. Het gevolg is, dat wij een gulden betalen voor een pakje sigaretten, dat in feite minder kost. We betalen dus belasting - maar we doen dat niet direct aan de overheid maar indirect, via de handel namelijk. Omzetbelasting, invoerrechten en accijnzen zijn zulke indirecte belastingen, die we (via de handel) betalen zonder dat we het eigenlijk in de gaten hebben.
Het totaal van die belastingen loopt hoog op. Er is wel eens berekend, dat het Nederlandse volk ongeveer 25% van zijn inkomen afdraagt aan de overheid: van elke gulden 25 cent. Dat is een van de hoogste percentages in Europa, maar daar staat tegenover, dat de openbare voorzieningen in ons land (wegen, scholen, sociale voorzieningen, etc.) eveneens tot de beste van de wereld behoren. Aan de ene kant betalen we belasting - maar aan de andere kant profiteren we allen mee van de dingen, die de overheid van ons geld laat bouwen en aanleggen.
In praktisch alle landen van de wereld wordt op deze wijze belasting geheven; in de vorm van geld dus. Dat is niet altijd zo geweest. De oude Egyptenaren betaalden hun farao belasting in de vorm van graan, vee, honing, wijn en linnen; de Chinese keizers zamelden zout, jade, rijst en zijde in en de Mohammedanen hebben eeuwenlang belasting betaald in de vorm van geiten en kamelen. Belastingen werden in het verleden ook vaak geheven in de vorm van... werkkracht. Toen in China de Chinese Muur werd gebouwd kwam er een geheel nieuwe vorm van belasting: elke Chinees moest voortaan drie maanden aan de muur gaan werken - tenzij hij bereid en in staat was dat werk af te kopen met een hoog bedrag in goud. In de gemeentelijke verordening van een enkel Nederlands dorp is die belasting in de vorm van arbeid nog bekend; we spreken dan van ‘hand- en spandiensten’, die de gemeentenaren ten behoeve van hun gemeentelijke overheid moeten verrichten.
Omdat deze vorm van belastingheffing in de praktijk niet meer uitvoerbaar is (iedereen heeft immers zijn dagelijkse werk, waarvan hij niet weg kan blijven) worden deze verouderde bepalingen echter niet meer toegepast. Er zijn maar weinig mensen, die van tijd tot tijd niet protesteren tegen de hoge belastingen, die ze betalen moeten. Maar ieder, die goed nadenkt, zal moeten toegeven, dat zonder belastingheffing een modern land niet meer kan bestaan en dat zonder geld elke regering machteloos is haar onderdanen datgene te verschaffen, waar ze recht op hebben.