In de verb. in zwijm vallen, flauw vallen, duizelig worden, het bewustzijn verliezen.
Zijn gezicht werd grauwer en grauwer. Toen hij Tony een dienst wilde gaan bewijzen, viel hij plots in zwijm. We zetten hem op een stoel, LAUWENS 1973, 101.
De enige bediende in het kleine kantoor viel, bij het zien van de dader met zijn wapen, in zwijm en haar jonge belager droop beduusd zonder enige buit af, Gazet v. Antw. 14/6/1977.
Opm.: In de standaardt. veroud. (freq. 0), hoewel nog vermeld in versch. handwdb.