Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

zeel

betekenis & definitie

1. Touw, inz. dik touw; soms bep.: klokketouw.

Mieke strompelt vlug de kapel in naar het vettige zeel, en trekt, rap en hard, als om den verloren tijd in te winnen, TIMMERMANS 1923, 89.

’t Was alsof een wreede hand hem naar de keel greep en dreigde hem te zullen verwurgen ... Hij zag en hoorde niet meer. Het zeel in zijn vuist gloeide van het onregelmatige rukken, VANDEN MAELDERE 1946, 40.

Ondertussen trok klein Sjooske met ’n touwtje ’n sterk zeel naar boven en knoopte het op de tast aan een der ijzeren stangen vast, LANGENS 1947, 44.

Hij kan klompen maken zoals Tecleyn, kuipen zoals Van Aleenen, zelen zoals Donies. In een handomdraai heeft hij dat alles geleerd, WALSCHAP 1963, 390.

In iedere vereniging zijn er werkpaarden en luxepaarden. Maar R.R., regattaleider van de internationale Gentse roeiwedstrijden, kunnen we eerder vergelijken met een Brabants trekdier, dat steeds aan het zeel rukt om verder te geraken, Gazet v. Antw. 5/5/1977.

- Aan hetzelfde zeel trekken e.d., één lijn trekken.

Die Brusseleers waren mensen die er uitzagen of dat ze goed aan hun brood kwamen onder de oorlog.

Me docht dat ze allemaal aan hetzelfde zeel trokken als menheer Bidoul en aan dezelfde trog aten, CLAES 1960, 103.

Als er een gouverneur vermoord wordt kan één man bezwaarlijk de verantwoordelijkheid aan. Je zal merken dat alle blanken weer als één man aan hetzelfde zeel trekken, VAN AKEN 1963, 138.

2. Teugel.

Dan worden de wegen naar Rhode en Dworp druk bereden door allerlei gespan, krui- en stootwagens, honden- en ezelskarren, alle met hoge vrachten beladen, en door kinderen omstoeid. Aan verharde zelen trekken de vrouwen, TEIRLINCK 1952, 1, 12.

Zij lost het zeel en geeft haar paard de sporen, TEIRLINCK 1952, 2, 196.

Opm.: In de standaardt. wel gebr. in de bet.: draagriem; brede touwband (bijv. onder een ledikant).

Sam.: klokzeel (zie ald.);

- zeelbaan, lijnbaan, touwslagersbaan;
- zeeldraaien, touwslagen;
- zeeldraaier (Wdl.), touwslager (Een arme zeeldraaier door de knieën gezakt van een levenlang trappelen, taaie vezels tot een touw draaiend in zijn gekromde hand, DE PILLECYN 1962, 24. WALSCHAP 1963, 341).