Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

walg

betekenis & definitie

(Sterke) afkeer, weerzin; (w.g.) walging; - ook meton.: iets waarvoor men een afkeer of weerzin gevoelt.

Zij verborg haar walg niet en hoonde: «Misschien kunt ge ook wel in het tuinhuis gaan wonen?» VAN HEMELDONCK 1946, 227.

Ik besloot, om mijn walg uit te drukken, een wanstaltige figuur te scheppen, een mismaakte die zich aanvlijen zou tegen Paula, BRULEZ 1950, 168.

Hij kan zijn walg voor het wijf, dat hem zo machtig is, niet geheel inslikken, TEIRLINCK 1952, 1, 27.

Hoe zou ik mij ooit kunnen verharden tegen de walg, die zij wekten? TEIRLINCK 1952, 1, 236.

Terwijl een toenemende afkeer van de studie, die somtijds tot walg steeg, hem in kwellende machteloosheid nederdrukte, BUYSSE 1959, 21.

Opm.: In de standaardt. (freq. 0) zo goed als volledig verdrongen door de genoemde syn., hoewel nog vermeld in versch. handwdb.