Pers. die vaak aan de zwier is, vaak ook met de gedachte aan baldadigheid: brasser, losbol, pierewaaier; drinkebroer, dronkaard, zuiplap; fuifnummer, zwierbol; ook: leegloper, nietsnut, slampamper; (inz. stud.) boemelaar.
Er werd geschreeuwd en gelachen en gejankt, en half dronken wallebakken drongen om maar vooruit te raken, schouder aan schouder, brullend een lied van oproer, VERMEYLEN 1962, 22.
Zijn hart was vol afkeer voor die wallebakken, die door hun gemeen gedrag, openlijk schandaal verwekken, STREUVELS 1964, 165.
Die van ‘den Hoek’ hadden de naam de grootste wallebakken en pinteliers te zijn van de streek, CLAES 1976, 17.
Ook o.a.: CLAES 1933, 284. BIJDEKEKRE 1948, 87.