Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

vuil

betekenis & definitie

I. Als bnw.

Iem. met een vuil oog bekijken e.d., iem. wantrouwig, boosaardig of vijandig aankijken, aanzien; iem. vuil, scheef aankijken.

- Zie ook bij oog.

De gastarbeider wordt in onze samenleving momenteel met een vuil oog bekeken. En dit niet omdat hij hier het vuil werk is komen doen, Kerk en Leven (ed. Brussel N.-O.) 17/2/1977, p. 16.

II. Als znw.

Dat is oud vuil, dat is oud nieuws, oude koek e.d.; - iets in 't vuil maken e.d., in ’t klad maken.

Sam.: vuilauto, vuilnisauto, vuilniswagen; -emmer (Wdl.), vuilnisemmer;

- vuilhoop (Wdl.), vuilnishoop;
- vuilman, vuilnisman;
- vuilpot, viezerik, viezerd, smeerpoets, vuilpoes (Vader zou gaan zeggen dat we vuilpotten zijn! STREUVELS 1962, 22);
- vuilwagen, vuilniswagen.

< >