M. betr. t. een arbeidsovereenkomst e.d.: opzegging; ook: opzeg(gings)termijn.
Een knecht mocht zonder vooropzeg op straat gezet worden als de meester vond dat hij niet werkte zoals het behoorde, THIJS, Zijdenijverheid te Antwerpen 156 (1965).
Twee leden van het koor hebben hun ontslag ingediend (huwelijk en persoonlijke redenen) en anderzijds verdwijnen er nog vier die reeds vorig jaar hun vooropzeg hebben gekregen, Shopping (ed. Gent) 12/8/1976.
De laatste werkgever vóór de afdanking of vóór het geven van de vooropzeg door de bouwvakker, moet een werkgever zijn die behoort tot het bouwbedrijf, Volksmacht 29/10/1976, p. 9.
Om er zeker van te zijn dat bij eventuele moeilijkheden met de Belgian Fruit Lines de bemanningen terug thuis geraken en de officieren hun wettelijke vooropzeg ook uitbetaald krijgen, Gentenaar 19/5/1977.
Voor de personeelsleden die nu plots, zonder enige vooropzeg zonder werk komen te staan is het een harde dobber, Gazet v. Antw. 16/9/1977.