1. (Een datum, een programma enz.) voorstellen; (een naam van een kandidaat enz.) noemen.
De Eerste Minister heeft zelf als uiterste datum zo juli vooropgesteld, Taalb. 1964, II, 188.
Ik stelde voorop onder de lezers een onderzoek in te stellen om te weten wat ze over de Vlaamse letteren denken, Taalb. 1974, II, 812.
Gezien de nog groeiende belangstelling voor onze K.N.S.-vertoningen hebben wij opnieuw gecontracteerd met de Directie van de K.N.S. en getracht het beste te halen uit het vooropgesteld programma, Volksmacht 27/8/1976.
2. (Een standpunt, een mening e.d.) verkondigen, huldigen, verdedigen; soms bep.: betogen, opperen. Personen die in de pers openlijk standpunten durfden vooropstellen, die strijdig zijn met de statuten, Taalb. 1974, II, 812.
Een psycholoog hield een lezing waarin hij o.m. vooropstelde dat Amerikanen en Russen last hebben van een psychologisch complex, Taalb. 1974, II, 812.
Opm.: In de standaardt. wel in de volg. bet.: de eerste of voornaamste plaats toekennen; ter inleiding opmerken; (bij een redenering) uitgaan van, als waar aannemen, veronderstellen.