Ochtend, morgen; vooral in tijdsbep.
De Burchtvrouw zal het daar verloren hebben. Nu moet Annelies het terug dragen. Morgen in de voornoen, niet te vroeg, TEIRLINCK 1952, 1, 119.
De Witte mocht namelijk die zondag voornoen met vader mee naar Diest om een nieuwe klak te kopen, CLAES 1955, 167.
Roos Huppelinckx, die ik eerst maar voor twee halve dagen in de week had gevraagd, kwam voortaan elke voornoen, tegen twee frank in de week, CLAES 1960, 13.
Sam.: halfvoornoen (Zo was het stilaan halfvoornoen geworden, en moeder riep van aan de achterdeur om koffie te komen drinken, CLAES 1955, 137).