Ben. voor een (café)spel waarbij met kleine, scherpe, van vleugeltjes voorziene pijltjes naar een doel gegooid wordt; in Nederl.: dartspel; - ook: als doel gebruikte schijf bij dat werpspel; dartschijf; - soms ook in toep. op de club, vereniging die zich met de beoefening van dat werpspel bezighoudt.
Ze werd daarna overgeleverd aan allerlei families, eerst bij een soort zigeuners die whisky zopen, vloekten, flessen stuk sloegen en vogelpik speelden. Ik kan me nu nog steeds op de vogelpik meten met om het even wie,’ zei ze, BOON 1977, 108.
Elke woensdag, samenkomst 14-18 u., ... kaarten, «scrabbel», vogelpik, bakschieten, Maand jan. 1977, p. 26.
Sam.: vogelpikmaatschappij;
- vogelpikspel (De negers werpen pijlen van een vogelpikspel van uit de boomen, VAN LOOY 1945, 29).